Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 06-12-2023

buffel

betekenis & definitie

1) (1993) (motorrijders) zware motorfiets.

• Buffel. Zware motorfiets om comfortabel lange afstanden mee af te leggen. Door de uitrusting met koffers en accessoires oogt de motor als een buffel. De Honda GI. 1500 ASP Aspencade, Honda ST 1100 Pan European en de Suzuki GSX 1100 G zijn goede voorbeelden van buffels. (Freek Andriesse & Hans Meulenbroek: Motortaal. Zakwoordenboek voor de motorrijder. 1993)

2) (17e eeuw) (scheldw.) lomperd; onbeschoft persoon.

• 't Is een buffel. Een buffel is een dikhuidig lomp beest. Dit word tot een smaadnaam op een onbescheiden plompen schoft toegepast. Zulke gauwaards verschillen niet veel van ezels, en zyn aan de bokken vermaagschapt. Ouds tyds droeg men zeer gemeen kolders van buffels leêr: maar nu steken ook veele dag en nacht in buffelshuiden, zo wel als in ezels, of bokken vellen. (Carolus Tuinman: De oorsprong en uitleg van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der vaderlandsche moedertaal. Deel II. 1727)
• buffel is ook een barsch, lomp, bokkig man (Eelde, Beilen, Weerdinge). (J. Bergsma: Drentsche woorden en spreekwijzen. 1906)
• Als zesde betekenis bij het woord ‘boer’ zie ik ‘beledigend. Scheldwoord. Ongemanierd persoon.’ Maar ik vraag ook even aan Google naar synoniemen voor lomperik, en krijg een stevig lijstje met een veelzeggende top 3: ‘boer, boerenkinkel, boerenpummel, botterik, buffel, guil, hannekemaaier, kaffer, kinkel, knul, knuppel, loebas, loeris, lomperik, lorejas, lummel, plomperd, pummel, stoffel, sukkel, vlegel.’ En dan is er natuurlijk nog de onvermijdelijke oprisping, de burp die via klanknabootsing een boer werd, maar dat terzijde. (De Standaard, 05/12/2023)