Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 05-05-2020

broek op de klomp

betekenis & definitie

(1921) (mar.) schertsend gezegd wanneer een opgeperste vouw in de broek sierlijk tot op de schoenen doorloopt.

• Er wordt gebabbeld over en weer en portretten gaan van hand tot hand… Hier vouwt er één zijn “goeie" blauwe broek op de klomp en gaat er dan op zitten, daar helpen een paar jongelui elkaar een stuk in een werkbroek zetten. (Voorwaarts, 11/06/1921)
• De lap en naaibazen knipten uit zware rollen keper en dril, de bereids bestelde witte „tjelana's", daarbij angstig nauwgezet lettend op een mooien en juisten uitlooper van de nauwe knie naar den voet, want de jantjes bielden dol van een „broek óp de klomp" en wel zóó wijd, dat nog maar juist de neus van den schoen er éven onder uit kwam kijken.... (E. van Everdingen: Marineschetsen. 1924)
• Broek op de klomp. Ook de marine kent haar modetijdperken. Er was een tijd, dat men de strakke lakenbroek droeg volgens Fransch model. Zoo'n modegril duurde nooit lang en al spoedig ging men dan ook over tot het Engelsche model: strak om de knieën, doch wijd van onderen. Men noemde dit: de broek op de klompen dragen, ook wel ,,olifantspooten". Ook die mode-periode duurde kort. Sinds enkele jaren draagt men de lakenbroek van recht model. Ze is, behalve van practischen aard, ook daarom beter te waardeeren, omdat het geen na-aperij van een of andere buitenlandsche marine is. De zegswijze: broek op de klomp is blijven bestaan als uitdrukking dat de opgeperste vouw in de broek sierlijk tot op de schoenen doorloopt. (Albert Chambron: Marinetermen. 1941)