1) (1712) (inf.) vrouwelijk geslachtsdeel. O.a. in het werk van de 18e eeuwse schrijver S. van Rusting. Vgl. andere metaforen voor iets dat inhoud kan bevatten: brievenbus*; doos*; envelop*; portemonnee*.
• Hij duwde met zijn knie haar benen van elkaar en zette zijn zegel op haar brief. (P. Aretino: Schijnheilige praktijken. Erotische verhalen uit de 16e eeuw. 1970)
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
2) (begin 20e eeuw) (Amsterdam) broek.
• brief, broek: trék je - m'r uyt, Querido Jordaan. (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)