Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 22-06-2020

breed-breed-smal

betekenis & definitie

(1991) (televisie) twee derde van de zendtijd wordt gericht op het grote publiek, terwijl een derde beschikbaar is voor kleinere doelgroepen. Dit volgens een formule van het onderzoeksbureau McKinsy.

• Als ruimere aandacht voor drama het aankopen en vertalen van buitenlandse series betekent, dan hebben ze mij daarvoor niet nodig. Ik ben zo bang dat het voor 'elk wat wils'-idee verdwijnt. „Breed-breed-smal programmmeren klinkt wel leuk, maar het wachten is op de concrete invulling. (Algemeen Dagblad, 18/04/1991)
• Heeft iemand bij de intense bestuursonderhandelingen die gisteren tot een „oplossing" leidden ooit één programmamaker aangetroffen? Ze hebben niet eens een redactiestatuut dat voor dagbladen wettelijk verplicht is —ze mochten vanochtend in de krant lezen dat ze nu als medewerker van de EO structureel (en volgens de zogenaamde „breed/breed/smal-formule") getrouwd zijn aan Veronica, en als ze het huwelijk niet snel consumeren hun concessie dreigen kwijt te raken. (De Volkskrant, 18/04/1992)
• Toch bevat het Meerjarenplan nog een flink aantal voornemens waartoe de omroepen zich hebben verplicht. Zo zullen de drie tv-netten de programmering beter op elkaar afstemmen. Het komt nog te vaak voor dat twee programma's van dezelfde soort (deels) gelijktijdig worden uitgezonden. 'Hilversum' wil ernst maken met de formule breedbreed smal' (op twee netten programma's voor een breed publiek, op één net iets voor een kleine doelgroep). (Nederlands dagblad, 19/02/1993)
• In het kader van McKinsey’s overlevingsstrategie voor Hilversum: breed-breed-smal en met elkaar samenwerkende publieke omroepen is de soapgedachte weer een stapje verder naar het einde der zuilen. (Vrij Nederland, 31/07/1993)
• Breedbreedsmal. Mediataal voor programmaformule waarbij 2/3 deel is bestemd voor het grote publiek en 1/3 voor het betere publiek; de arrogantie van Aalsmeer en Hilversum. (Hans Auer: Zeg nooit doei. Het foute woordenboek van de Nederlandse taal. 1995)