Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 05-05-2020

bosaap

betekenis & definitie

1) (1952) (scheldw.) erg behaard persoon; iemand die lijkt op een aap.Vaak met de onderliggende gedachte van 'dom'.

• Ja, die bosaap van een Fons kon waarachtig raak schieten. (Bert van Aerschot: Ik leefde gisteren. 1952)
• Dat moet een gezicht geven: een bosaap met een broske en een madonna met een blonde pruik onder de gekleurde lakens en onder een gele hemel. (Werner Pauwels: Een koele hel. 1967)
• Een idioot. Corbaccio: Een bosaap. Die achter tralies hoort. (Hugo Claus: De vossenjacht. 1972)
• Bosaap (behaarde -) sterk behaard persoon. (Kristiaan Laps: Nationaal scheldwoordenboek. 1984)
• Bosaap: zeer sterk behaard persoon. 'Dat is zo'n bosaap: overal haar!' (Marc Hofkamp en Wim Westerman: Aso's, Bigi's, Crimi's. Jongerentaalwoordenboek, 1989)
• Bosaap, type met veel haar op zijn borst: lijkt me best ruig zo'n bosaap. (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991)
• Mia, die zegt altijd: die Matthyses, die heeft eigenlijk een heel goe voorkomen maar zo met dat haar in zijn gezicht, ne lelijke bosaap, dat is geen doen, eh jongen. (Kristien Hemmerechts: Altijd met uw, gezever, gij. 1996)
• Die bosaap van een schrijver was blijkbaar op de toppen van zijn tenen naar binnen geslopen … (Erik Vlaminck: Suikerspin. 2008)

2) (1959) (racistisch scheldw.) Surinamer. Van de veronderstelling dat elke Surinamer uit het oerwoud komt. Bij uitbreiding: kleurling.

• Tweemaal vuurwater zonder soda, bosaap! Die boys doen telkens idioter, net zo gedegenereerd als tamme neushoorns. (Alice Maria Ekert-Rotholz: Het gouden web. 1959)
• (Arno Kantelberg: Vloekenboek. Een verzameling hedendaagse verwensingen. 1998)
• Ook niet omdat het Blok zich bij de bespreking van het migrantenstemrecht in ons parlement -schouder aan schouder met de voornoemde VLD-senatoren- heeft staan bezeiken van het lachen omdat er in Borgerhout zo veel Indonesische 'bosapen' (sic) zouden wonen. (Tom Lanoye: Vitriool voor gevorderden. 2004)

3) (scheldw.) dom iemand, onderontwikkeld persoon.

• Stacey: 'Maastricht is een stad voor oude mensen en yuppen aan het worden.'
Niet van hier: 'Tja, 11/11 is een evenement met de minuscuul kleine c van cultuur. Daar komt slechts het type bosaap op af.' (Dagblad De Limburger, 15/11/2008)