Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 06-10-2020

borlebob

betekenis & definitie

(1947) (inf.) borrel.

• (Dr. C.G.N. De Vooys: Verzamelde taalkundige opstellen. Deel III. 1947) p. 233
• Zo vind ik, behalve het twintigtal woorden voor 'borrel', die ik hiervoor uit eigen taalervaring noteerde, nog opgegeven: borlebob, poereloere, slaapmutsje, pierenverlakker (variant van pierenverschrikker?). (J.A. Meijers: Uit het leven der woorden. 1954)

< >