Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 22-06-2022

bok

betekenis & definitie

1) (19e eeuw, vero.) (stud.) (meestal meerv.) meisje dat zich seksueel uitbundig gedraagt; prostituée (die alleen studenten als klant had): 'naar de bokken moeten'. In het Zuid-Afrikaans heeft 'bok' of 'bokkie' ook de betekenis van liefje, minnares.

• De deur staat aan. Naar binnen! Naar boven! langs dien trap, voor zoo velen een geheel dierbaar leven lang noodlottig en grievend! Naar de bokken! (Johannes Kneppelhout: Studentenleven. 1841-1844)
• Bokken, (stud. veroud.) meretrices, toespeling op de sterk ontwikkelde geslachtsdrift bij bokken. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Ze gaan naar de bokken (publieke vrouwen). (G.A. Mesters: Wat het volk zegt. 1977)
• (M.A. van den Broek: Erotisch spreekwoordenboek. 2002)

2) (1991) (Nijmegen, stud.) galabezoeker zonder dame.

• (Albert Gillissen en Paul Olden: Het eerste Nederlandse Studentenwoordenboek. 1991)

3) (1911) Bockbier of een gewone pint bier, in de verkleinvorm: bokske; (Groningen) borrel. In deze laatste betekenis ontstaan uit de oudere zegswijze 'de bok aan het touw hebben' (dronken zijn). De borrelbenaming is wellicht van latere datum.

• Wat mag ’k voor je bestellen?” „Water” zei Toon. „’k Neem ’n bokske” zei ’t heertje. (Van af- en aanmonsteren: het leven van den zeeman aan den wal meegeleefd en naverteld. 1911)
• De café's en restaurants zaten tjokvol en profiteerden van het schamele voorjaarszonnetje door de bezoekers op het terras te planten. Zoo werd er menig bokske en lambiekske in de open lucht verwerkt. (De Maasbode, 14/03/1927)
• Zou ze maar niet gauw een bokske tappen, anders begon ze te krijschen en moest ze heel haar gezicht weer overdoen. (A. Roothaert: Chinésche hand-wassching. 1938)
• Bok. Aan het begin van deze eeuw op het Groningse Hogeland gebruikt voor ‘borrel’. (Ewoud Sanders: Borrelwoordenboek. 1997)
• Sky Radio brengt intussen de nieuwste Madonna, twee mannen die op 'De aardappeleters' niet zouden misstaan, komen De Zwaan binnen en bestellen luidkeels 'een bokske'. (Martin Bril: Overal wonen mensen. 2009)

4) (1991) (mar.) infanterist. Syn.: piot*; witte* boon.

• Bok, spotnaam voor infanterist (landmacht in het algemeen). (Fré Harmsen: Van baroe tot branie. 1991)

5) (1932) (luchtv.) vooraan in het vliegtuig.

• Even over negen geeft piloot Kress zijn vierhonderd paarden den vrijen teugel en ze rukken de F. VII in Zuid-Westelijke richting het luchtruim in. En op den bok naast onzen kranigen voerman, zit de directeur van de K.L.M. de heer Plesman. (De Maasbode, 30/04/1932)
• Na twaalf uur nipte hij aan een glas champagne, maar verliet even later het feestgedruis. Om tien uur uur moest hij weer „op de bok”, zoals dat in het jargon heet. (Algemeen Dagblad, 11/06/1987)
• „De veiligheid van de luchtvaart staat of valt met de man op de bok”, zegt Duursma, zich bedienend van het jargon. (Algemeen Dagblad, 18/03/1988)
• Vliegen - je haat het of je hebt het lief, maar het oefent op een ieder magische aantrekkingskracht uit - is niet meer het handwerk van vroeger. Terwijl de vlieger met zijn handen stuurde, konden zijn hersens in communicatie zijn met nummer twee op de bok. Dat kan niet meer in de computervliegtuigen. (De Telegraaf, 30/09/1989)
• De gezagvoerder blijft de ‘baas’, ook als aanspreektitel: ‘Hé, baas.’ Als copiloot ben ik de ‘eerste officier’ op een lijntoestel; onder het cabinepersoneel bevinden zich ‘pursers’. Ze hebben het over ‘voorin’ (of ‘op de bok’), ‘achterin’, ‘cabine’, ‘pantry’s’, ‘schotten’, ‘(bagage)ruimen’, ‘tussenschotten’, ‘passagierslijst’, ‘opsturen’, ‘trimmen’ en ‘stuwage’. (Mark Vanhoenacker: Vrije vlucht. Een piloot over zijn passie voor het vliegen. 2016)

6) (19e eeuw) (inf.) fout, misrekening, miskleun. Van de uitdrukking ‘een bok schieten’. Tegenwoordig vooral jongerentaal.

• (J. Bouman: De volkstaal in Noordholland. 1871)
• Docent Nederlands Remco van Loon (Scholengemeenschap Noord, Amsterdam, nvdr): "Wat je de hele dag hoort is: bok! bok! bok! Dat komt natuurlijk van: een bok schieten, miskleunen. (Subtaal van jongeren in het Parool, 25/11/1989)

7) (17e eeuw) (scheldw.) lomperd, domkop; onbeschoft persoon, stijfkop; onzindelijke, stinkende vent; in de jeugdtaal van de jaren tachtig van de twintigste eeuw ook: klootzak.

• Mennigh bock bekleedt 't Aansienlijckst ampt van 't landt, die helft te minder weet, En klimpt alleen daar toe door trappen van de gonsten,... (G.A. Bredero: De werken van... 1610-1620)
• De snelle veranderingen waaraan dat jargon onderhevig is, konden niet in het boekje worden vervat Het woord bok bijvoorbeeld, betekent in het jeugdjargon zciets als klootzak. Het boekje geeft de volgende uitleg: „Een oudere man die op jonge meisjes valt, wat moet u anders?"(De Volkskrant, 04/06/1987)

8) (17e eeuw) (inf.) (in de verbinding “hete of geile bok) wellustige man; vrouwenjager.

• Ook zullen u, o geile bok! De meisjes gansch niet prijzen. (Kleine dichterlijke handschriften. Volume 3. 1823)
• 'Enfin, wat de kwestie is, Constance, en waarvoor ik kom, omdat ik u respecteer, die Wallaert, vooral nu dat zijn vrouw uit de circulatie is, is een hete bok lijk geen tweede, hij is, om het op zijn schoon-Vlaams te zeggen, gevoelig voor vrouwelijk schoon.' (Hugo Claus: Het verdriet van België. 1983)
• Moet ik in zijn gat zitten misschien? Hete bok, godverdomme! (De Brakke Hond. Jaargang 10. 1993)
• Niet dat naakt zomaar kon. Het was toegestaan in functie van. ,,Functioneel'' naakt: Goebbels had het allemaal uitgedokterd. De mannen ontblootten de borst en pronkten met hun mannelijkheid, terwijl de vrouw de knoopjes zedig gesloten hield en de kinderen omarmde. Mannelijk naakt was een krachtterm, maar vrouwelijk naakt stond gelijk met zedenverval. Toch in het zicht van de politieke publiciteit. Geen dictator die zich als geile bok wilde profileren. (De Standaard, 23/06/2000)
• 'k Ben van nature een hete bok en neuk er dus duchtig op los. (Tiecelijn. Jaargang 15. 2002)
• Nog een geile bok: Michael Jackson. Althans als wij CNN mogen geloven. De Amerikaanse tv-zender meldt dat de popkoning met de handkar ging in het bijzijn van de veertienjarige jongen op wie hij volgens de openbare aanklager seksueel misbruik heeft gepleegd. (De Morgen, 16/01/2004)

9) (19e eeuw) (in de verbinding “ouwe bok) (pej.) oude vent (die zich jeugdig gedraagt). Bekend is het spreekwoord “een oude bok lust nog een groen blaadje”.

• Dat zou je wel willen, hè, ouwe bok! (Willem van Iependaal: Onder de pannen. 1952)
• Och…. ”t is die ouwe impotente bok z”n eigen schuld… (A.M. de Jong: Het geslacht Verhagen. 1956)
• De oude bok snoert me de mond alsof ik bij hem in de klas zit, en hij zegt dat ik moet gaan werken. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• Hij dacht een enkele keer: hier loop ik, ouwe bok, in de afdankertjes van recruten. (Theun De Vries: W.A.-man. 1967)
• “Zo, ouwe bok!” riep hij de grijsaard toe. (Toon Kortooms: Help! De dokter verzuipt… 1968)
• Er waren manieren om achter de waarheid te komen; hij zou de kleren van die ouwe bok eens goed bekijken als ze beneden kwamen om geperst te worden, en eens in zijn laden snuffelen. (Jan de Hartog: Het koninkrijk van de vrede (vier delen). 1972-1975)
• Leeft die verschrompelde ouwe bok nog wel? (Jan Wolkers: Brandende liefde. 1981)
• Tot morgen, ouwe bok! (Jef Geeraerts: Diamant. 1982)
• So long, ouwe bok. (Johnny van Doorn: Gevecht tegen het zuur. 1984)
• Ik ga wel met je mee, hoor, maar pas goed op, freule, want die ouwe bok, da”s altijd een rare in augustus. (Agnies Pauw Van Wieldrecht: Vin-je dat we een hoed op moeten? Persoonlijke herinneringen aan een bijna vervlogen levensstijl. 2003)
• “En word je niet gefrustreerd, als ouwe bok tussen dat jonge spul?” wil Pieter weten. (Jan Rot: Meisjes. 2003)

10) (1909) (schol.) onderwijzer.

• Bok. Scheldnaam voor een onderwijzer. 2) In de uitdr.: Van. den bok op Jasper springen, van ‘t een op ’t andere springen. Zie B. op dat woord. (J. De Vries: Westfriesche woorden. 1909)