Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 09-12-2022

boeler

betekenis & definitie

(1970+) (straattaal) scheldw. voor homo; flikker*. Volgens Joustra (Homo-erotisch Wdb) mogelijk afgeleid van zestiende eeuwse 'boel', aanvankelijk de vrouwelijke naam voor een broer, later voor een geliefde, soms ook hoer. Ook wel ‘boelerbeest’ in homojargon. De term komt frequent voor op webpagina's en in nieuws-groepen. 'Boeleren' betekent ontucht plegen.

• Hoewel je mooie vriendin mij aan Campo Alegre herinnerde beschouwde ik het meer als een wederzijdse vriendendienst: zij vond bevrediging voor haar verlangen en ik hoefde mij eindelijk geen boeler te voelen! (Astrid Roemer: Over de gekte van een vrouw. 1979)
• Eindelijk betrappen ze zon boeler. „Aaj dan, kijk," roept eentje (dat van ze! Ze houwen hun mond geen moment, baja!) kijk: een Surinaamse homo!" „Boeler!" roept die andere vrouw, de scheldnaam voor homo's luid laten galmend door die nachtstraat daar onder die naakte maan. „Boeler!!" (De Volkskrant, 24/03/1979)
• (Arendo Joustra: Homo-erotisch woordenboek. 1988)
• Boeler: Surinaamse aanduiding voor homo. 'Boeler is een scheldwoord en homofiel is een nette uitdrukking voor hetzelfde.' (Marc Hofkamp en Wim Westerman: Aso's, Bigi's, Crimi's. Jongerentaalwoordenboek, 1989)
• Nou ja zeg. Ik zal toch wel het beste weten bij wie ik m'n zielekrochten ondergebracht heb. Wel godjandorie nog aan toe zeg! Hebben jullie paksoi in je oren! Stelletje kaolo kaaskoppen! Boelers! (Propria Cures, jaargang 112 (2001-2002))
• Boeler. Homofiel. (Wim Daniëls: Vet! Jongerentaal nu en vroeger. 2004) p. 100
• Het woord boeler in 'Hij is echt een boeler' (mannelijk homosexueel contact (grof)) komt uit het Surinaams-Nederlands van Suriname. (Leonie Cornips: Het Surinaams-Nederlands in Nederland. 2005)
• Van roddel en geleuter aan de met klatergoud vergulde dorpspomp verwacht de Hollandse tv-kijker nog altijd dat die uit de mond van een echte miep komen. Die bovendien maar op één manier gebekt is: kirrend. Hoe valser hoe beter. Een 'boeler', zoals hij in de straattaal van nu heet, die met een vilein lachje als glijmiddel voor onze onverzadigbare roddelbehoefte fungeert en ons collectieve schuldbesef daarover tegelijkertijd als een moderne Christus op de fragiele schouders neemt. (de Volkskrant, 15/04/2006)
• Hé Stille, kijk man. Het is Nourredine! Die vette boeler, hij is hier en niet in Marokko. (Patricia Vlasman: In alles eenzaam. 2010)
• Zodra wij denken ze een beetje te verstaan, verzinnen ze nieuwe woorden; wannabees worden zo snel ontmaskerd. Of ze beperken zich wijselijk tot hun eigen kring: ook hagelwittte gymnasiastjes spreken onderling van een ‘boeler’ (homo) of een ‘harde chick’. (de Volkskrant, 07/12/2010)
• (Smibanese woordenboek. 2e druk. 2020)
• Hij leert ons scheldwoorden als yomapima en conjobomama, en wat ‘boeler’ betekent. ‘Dat is een oud Nederlands woord. Je komt het ook bij Mariken van Nieumeghen tegen, maar dan in “boelschap”.’ (Hans Moll: Sluipschutters in de tuin. Een Indische geschiedenis. 2021)