Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-08-2021

bietsen

betekenis & definitie

(1924) (inf.) profiteren; klaplopen; (af)schooien; bedelen. Zie ook: op de biets lopen. Vgl.: organiseren*; pietheinen*; ritselen*.

• Toch mocht hij zoo hier niet blijven bietsen tusschen bankslapers, zwervers, onder verleppende regenkilte en wind. (Israël Querido, De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1924)
• Het slenteren van groepjes werklozen, die van hun werk loosheid een beroep maken, wordt „bietsen" genoemd. (H. Dijkhuis: Vijftig dagen in een Jordaans kosthuis. 1939)
• „Kijk es effe,” zei de chauffeur over zijn schouder. „Dat ik dat nou zei over dat kwartje, daarom moet je niet denken dat ik er op uit ben om een ei te bietsen. (Willy van der Heide: Drie jongens en een caravan. 1952)
• Ze vinden ons reuze geschikt, zolang ze pakjes Camel van ons kunnen bietsen, of in harde dollars betaald worden. (Willy van der Heide: Lotgevallen rond een locomotief. 1956)
• Ik ken jongens als jij. Pooiers en armoedzaaiers en altijd bietsen. (Heere Heeresma: Een dagje naar het strand. 1962)
• Zou ik om te beginnen vijftig of honderd dollar van haar bietsen? (L. F. Celine: Reis naar het einde van de nacht. Vertaling E. Y. Kummer. 1968)
• ... omdat ze hun kans niet willen verspelen ooit nog eens een pilsje van je te bietsen... (Remco Campert: Campert compleet. 1971)
• Bietst u maar sigaretten bij de zangers van het zwarte koor. (Louis Ferron: De keisnijder van Fichtenwald. 1976)
• Je kon er altijd wel een sigaret van iemand bietsen. (Geerten Meijsing: Een meisjesleven. 1981)
• Ze lopen dus heen en weer in de Kerkstraat, hangen rond op de boulevard, bietsen een patatje of een sigaretje en stelen versnaperingen en wijn bij de zelfbediening van Dirk van den Broek. (Bert Hiddema: Scheuren in het asfalt. 1985)
• Geld bietsen, op de vloer braken en je kat overstuur maken, dat kunnen ze. (Gerard Reve: Het boek van Violet en Dood. 1996)
• 'Even een broodje bietsen,' zegt ze. (Nieuwe Revu, 17/09/1997)
• Ik kan niet meer werken, ik kan niets bietsen, dus ik moet wel stelen. (HP/ De Tijd, 22/11/2002)
• (Piet Spaans: De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners. 2004)
• (Wim Daniëls: Mieters. De taal van de jaren vijftig. 2012)
• Het was een Marlboro, gebietst van dames die aan het tafeltje naast me zaten… (Willem Melchior: De tijd is op. 2014)