Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 08-04-2020

bezol

betekenis & definitie

(1937) (Barg.) goedkoop. Kijk ook onder bezolletje*.

• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Dertig gulden samen. Is dat bezol of niet? (Willem van Iependaal: Adam in ongenade. 1938)
• Je kan ze bezol van me kienen. (H. van Aalst: Tussen martieners en bietsers. 1946)

< >