(18e eeuw) (inf.) goed. Vaak als tussenwerpsel: best, prima.
• Bestig, meneer! (Justus van Maurik: Burgerluidjes. 1901)
- Hijsch 't seil en fok in top, Manus!...
Zoo hoorde hij nog de stem van den zwerver Jan Gouwenaar.
Bestig Jan, ook Manus Peet zou uitbruisen, voor wind en tij! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Bestig!... schreeuwde Karel... (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925)
• Ik zei: ‘Bestig! An me ijver zal niks mankere!’ (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• Nou, bestig! (Willem van Iependaal: Kriebeltjes hoogtepunt. 1937)
• Bestig, bn. heel goed, prima. (J. Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk