Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-07-2023

bende van kardoes

betekenis & definitie

(19e eeuw) (< Cartouche) (inf.) rumoerige groep; rommeltje.

• Gij kunt ook Grieksch gebruiken; maar geen Maleisch: want dat kennen zij hier allen; en buitendien is het Maleisch op onze scholen verboden. — Ten slotte moet gij niet vergeten op het examen lief en zoet tegen de aan uw zorgen toevertrouwde jeugd te spreken, ze manis te behandelen. Op andere, gewone, dagen is er nog tijd en gelegenheid genoeg om ze voor gladdakkers, Alfoeren, schobbejakken, belhamels, „baudrekels", de „bende van kardoes", „Schinder-Hannes" enz. enz. uit te maken. (Java-bode, 09/06/1886)
• n bïnde van Kedoes= een vreselike rommel; een ordeloze troep. Deze Kedoes is de Parijse roverhoofdman Cartouche, die in 1721 geradbraakt werd. (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• bende, zn. v., bende. 't Waar 'n bende van Jan K'rdoes. Het was een bende van Jan Kardoes; het was een zootje ongeregeld. (Cor en Jos Swanenberg: Eige grèij. 'n Meijerijs woordenboek. 1996)