Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-08-2021

belazeren

betekenis & definitie

(1899) (inf.) bedriegen, bedotten: 'de kluit belazeren'. Heeft niets te maken met de bijbelse Lazarus maar met het woord “belezen”, d.i. bezwering door tovenaars (ontl. aan Psalm 58: 6). Het woord zou dus eigenlijk "belezeren" moeten luiden. Voor syn. kijk onder bedonderen*.

• En als je dan maar een beetje kletste van de Heere, Heere, ging je altijd met wat naar huis. Nou, dàt wist ik van de Schele. Die bela...erde dat wijf toch zoo lekker. (Bernard Canter: Twee weken bedelaar. 1900)
• As ze dachte haàr te belazere, dan moste ze vroeger opstaan! (Frans Coenen: Zondagsrust. 1902)
• Maar meheer hàd 'm wel in de smieze... Dien kon ie met z'n eensgegete fijne gezicht maar niet zóó belazere... (M.J. Brusse: Boefje. 1903)
• Belazere w. w., bedriegen, foppen. (C. Breuls: Vademecum handelend over Maastrichtsch dialect. 1914)
• Hij heeft hier in ieder geval 'n week of wat ons allemaal zitten te belazeren in een of ander hoekie of gaatje. (Theo Thijssen: Egeltje. 1929)
• Godzamme Sjeek, wat sta je de kluit weer te belazere! (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• Die geldpatser bemerkte wel dat hij belazerd werd, doch was toch weer te dronken om er lang over te praten. (H. van Aalst: Onder martieners en bietsers. 1946)
• Je hebt me belazerd, je hebt me bedonderd
En wat me nu na al die jaren nog verwondert
Dat ik dat nooit vergeten zal al word ik honderd
Je hebt me belazerd, je hebt me bedonderd. (Wim Sonneveld: Tearoom Tango. 1966)
• …. dat was enkel een gein om de kluit te belazeren. (A. Den Doolaard: Ontsporingen. 1967)
• Ik sloot mijn ogen maar weer en voelde dat ik me ontzettend belazerd voelde. (Rinus Ferdinandusse: Zij droeg die nacht een paars corset. 1967)
• Laat je niet belazeren, Senior! (Heere Heeresma: Hiphiphip voor de antikrist. 1969)
• Ik zie er niet tegen op hem te belazeren, als ik de kans krijg. (Theo Kars: Gevaarlijk leven. 1983)
• ... ik dacht: dat kan nooit wat wezen, die mevrouw belazert de kluit... (Lévi Weemoedt: Bedroefd maar dankbaar. 1991)
• belaseren: bedriegen, voor de gek houden, 'hij belasert de boel', maar ook: 'ben je belaserd': ben je wel helemaal normaal. (Fred S. Loen: Petjoh. Indisch woordenboek. 1994)
• (Piet Spaans: De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners. 2004)