Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 29-09-2021

bakkie

betekenis & definitie

1) (1953) (vnl. sold.) zaak, probleem: 'Dat is mijn bakkie niet'. Uit Maleis 'behagian'. Verkorting van bakkie-an*. Vgl. Eng. slang: my funeral.

• Je moet niet meer mensen in een zaak halen dan nodig is. Dat bakkie is voor jou. (Piet Bakker: Kidnap. 1953)
• (Henk Salleveldt: Het woordenboek van Jan Soldaat. 1978)
• (Leen Verhoeff: Soldatenwoordenboek. 1995)

2) (1975) (zendamateurs) zendapparatuur.

• Hallo Jelle? Gooi 'm effe op vijf Wattjes. Ik kan niet lang met je praten want ik heb hier de pers bij me. Dag Jelle. Kijk, zo’n jongen heeft alleen maar contact met mensen via z’n bakkie. (De Volkskrant, 31/05/1975)
• „Brekie, brekie, hallo Spanje, kunt u me cadeaus sturen voor deze lieve kinderen, hier." De goedheiligman is ook gek op bakkies. Hij gebruikt de 27 Mc-band om zijn Pieten op te roepen. (Het vrije volk, 03/12/1981)
• Een grote rol in de onderlinge communicatie spelen ook de "bakkies", de 27-MC amateurzenders. Zogenoemde "truckers' ladies", amateurzendsters met een speciale voorkeur voor vrachtwagenchauffeurs, houden de rijders aangenaam bezig en wakker met hun "getokkel". (NRC Handelsblad, 08/12/1981)
• Voorts is een 'bakkie' niet, zoals in mijn jeugd, een 'bakkie troost' (koffie, dit voor héél ver weg wonenden), maar een door de PTT goedgekeurd radio-zendertje, door ene Neelie in een zwak ogenblik toegestaan. (Henri Knap: Kleinigheden. 1982)
• Ik krijg mijn bakkie niet afgesteld. (www.cbforum.nl, 08/04/2008)
• Eind jaren negentig kent internet niet de kracht die het nu heeft en is er van Facebook, Instagram en Snapchat nog geen sprake. Maar wel van een zelfgemaakte Twitter, in zekere zin. De 27 MC-toestellen — het bakkie — zijn radio’s waarop je verschillende kanalen kunt ontvangen. (Matthias M.R. Declercq: De ontdekking van Urk. 2020)

3) (1993) (muz.) versterker van een popmuzikant.

• (Alfabet van de popmuziek. In:Algemeen Dagblad, 06/05/1993)

4) (1999) (jeugd) xtc-pil.

• (Frank Bierens & Mo Veld: Gigataal. Stijlwoordenboek voor het nieuwe millenium. 1999)

5) (1971) (inf.) zijspan van een motor. Zie ook: bakkenist*.

• Onder de gillende toejuichingen van het publiek wilde de woedende agent de achtervolging inzetten op zijn motor met bakkie, maar Dofi greep hem bij zijn arm. (Miep Diekmann: De dagen van Olim. 1971)
• In diensttijd rijdt de jonge politieman op een Harley Davidson met zijspan. Als hij hiermee Duivendrecht aandoet, brengt hij op verzoek kleine Klaas naar school. De jongen zit stoer in het ‘bakkie’. (Geertje Bos: Baantjer alias De Cock. 2008)

6) (ton.) schijnwerper, spot.

• (www.musicalweb.nl/theatertermen, ongedateerd)
• (www.acteursbelangen.nl/alles_voor_acteurs/woordenlijst_begrippen, ongedateerd)