Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 09-10-2022

bakhuis

betekenis & definitie

(1600) (plat) gezicht. Wellicht een zinspeling op het ‘brood naar binnen schuiven’ (hier dus in de mond). 'Iemand op zijn bakhuis slaan': iemand op zijn gezicht slaan. P.G.J. van Sterkenburg (Vloeken. 2001) vermeldt de 16e eeuwse verwensing ‘En tsnotgat van Cerberus moet in U bachuys leken’ (moge het snot uit het neusgat van de hellehond, Cerberus, in uw aangezicht lekken). Kijk ook onder bakkes*.

• 'Men kan den drank wel uit zijn bakhuis tappen': men kan wel zien dat het een dronkaard is. Bij uitbreiding: mond. 'Iemand op zijn bakhuis slaan'. Zijn schoon' bakhuis dat stond effen en zo prat als de peze van de boog van Hannegat... (Livinus van der Minnen: Den eerelycken pluck-voghel. 1677)
• En ik, ik zou je wel eens op jou bakhuis touwen. (Lukas Rotgans: Boerekermis. 1708)
• Ge hebt groot geluk, malle pisdief, dat ik je bakhuis niet aan mortel wreef! (H. van Hamael: Toneelstukken. 1709)
• Houw je bakhuis, vent! (Johannes Kinker: De menschheid in 't Lazarushuis. 1801)
• Dacht je dat ik hier, chofdomme, een half uur naar je uilskuikerige bakhuis wou kijken voordat ik je naam te hooren krijg? (Tjeerd Flappuith: Toen ik Indisch student was. 1902)
• Haar grijnsgezicht trok links en rechts. Manus beweerde dat ze een of anderen dag nog eens haar eigen bakhuis zou inslikken. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. 1914)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Aandachtig kijkt hij Rembrandt in het gezicht. ‘Vergeet het niet, het zou jammer zijn. Want je bakhuis bevalt me, je bent beter dan de rest. Laat mij je kop etsen.’ (Jan Mens: Meester Rembrandt. Tweede druk. 1947)
• Bakhuus — z.n. (mv. bakhuuzn), vklw. - je ; o.: 1. bakkes, aangezicht; 2. zuurkijker; ook: azienzuuper. (Roland Desnerck: Oostends woordenboek. 1972)
• (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)
• (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• (Edmond Cocquyt: Nieuw Gents Idioticon. 1995)
• (Frans Debrabandere: Kortrijks woordenboek. 1999)
• Zijn oudste tafelgenote, die niet zo lelijk was als hij, maar gewoon onaantrekkelijk zeer lelijk en hoegenaamd geen belle, had een ingevallen en uitgeteerd bakhuis, met een moedervlek zo groot als een middelklein voorgeborchte van een of ander vagevuur op de linkerkant van de rechterkaak… (Pjeroo Roobjee: Een mismaakt gouvernement. 2010)