Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 02-02-2023

artistiekeling

betekenis & definitie

(1910) (min.) artistiekerig persoon.

Syn.: artistico*.
• Het flauw-kille karakter van den modernen artistiekeling, die niet anders kan dan voortdurend zijn eigen houding nagaan en, voortdurend comediespelend, zelden echt is, dat wordt zeer goed geanalyseerd. (De Gids. Jaargang 74. 1910)
• In dat opzicht had de kring dus ook zijn baanbrekers. Want was Jules Drijzel de provocante artistiekeling, die in hoogmoedige onverstoorbaarheid zich be-wustelijk creëerde, Struik was het naïeve, leeuw-wilde, schaapzachte natuur-type, dat het mensch-bekleedsel, de geschorenheid en gekniptheid een hor-reur vond, groeien liet wat er groeide en in lekkere verslonzing zijn gangetje ging. (Em. Querido: Het geslacht der Santeljano's. 's Wasdoms volle tooi (on-der ps. Joost Mendes) 1920)
• En een politicus is hij ook niet. Waarachtig, hij is een artistiekerig mens een artistiekeling die Nietzsche heeft gelezen’. (Jacques de Kadt: Het fascisme en de nieuwe vrijheid. 1939)
• We waren ‘vuile addestiekelingen’. We jatten als de raven. (J..A. Deelder: Mo-dern passé. 1984)
• (Hans Auer: Zeg nooit doei. Het foute woordenboek van de Nederlandse taal. 1995)
• Artistiekelingen halen hun inspiratie deels uit Amerika en deels uit Parijs. De kernleden zijn vooral beginnend kunstenaar, (jazz)muzikant of schrijver. (Kitty de Leeuw e.a.: Jong 1950-2000. Gepubl. 2000)
• Een slobbertrui behoorde eveneens tot de standaard garderobe van de artis-tiekelingen. (Kitty de Leeuw e.a.: Jong 1950-2000. Gepubl. 2000)
• In Amsterdam stonden de Dijkers, vetkuiven van de Nieuwendijk, tegenover de vaak in het zwart gehulde en van een caesarkapsel voorziene Pleiners (‘artistiekelingen’) die zich ophielden op het Leidseplein in de cafés Eijlders en Reynders. (Jan J.B. Kuipers: De vlucht naar boven. Tegenculturen in Nederland in de jaren zestig en zeventig. 2023)