Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 04-08-2023

alteratie

betekenis & definitie

(16e eeuw, vero.) (< Fr. altération) zenuwachtigheid; ontsteltenis; verwarring. O.a. bij Molema (1887), ter Laan (1929) en Endt (1974).

• Zoo verre ging mijne verwarring, dat ik gereed stond uit alteratie de koffij in mijn binnenzak bij mijn geld, mijn tabak en mijn baardbrandertje te gieten! (Domien Sleeckx: In ’t schipperskwartier. 1861)
• Huil niet, vrouw! Ben je gek om je ongerust te maken. Wat 'n alterasie om zoo'n lammen vent, hé? (Justus van Maurik: Papieren kinderen. 1888)
• alteroatsie: ontroering, ontsteltenis; tautol.: deur schrik en alteroatsie: door schrik en daardoor teweeggebrachte ontsteltenis en verwarring. ZNederl. Alte-ratie: ontsteltenis door schrik; bij v. Dale: ontsteltenis, schrik, ontroering. Lat. Altereratio: verandering, verwisseling, verbloeming; Fransch alteìration: {p.51} ontroering. (H. Molema: Woordenboek der Groningsche volkstaal, in de 19de eeuw. 1895)
• (J. Bergsma: Drentsche woorden en spreekwijzen. 1906)
• ‘Jawel, ik ben 't, oudje! Hier is hij,’ riep ik en pakte haar nog net bijtijds beet; anders was ze omgevallen, zeker van de alterasie.(Justus van Maurik: Van allerlei slag. 1907)
• (C. Breuls: Vademecum handelend over Maastrichtsch dialect. 1914)
• We drinken een glas en nog een om 't zweet en de alteratie weg te spoelen. (J. Filliaert: De laatste Vlaamsche IJslandvaarders. Nieuwpoort, z.j. 1937)
• (A.P.M. Lafeber: Het dialect van Gouda. 1967)
• (Enno Endt: Een taal van horen zeggen: Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969)
• (Jack de Graef: Het Antwerps dialect van dezekestijd tot in de 21e eeuw. 1999. 11e druk)