Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-04-2024

als de tering

betekenis & definitie

(19e eeuw) (inf.) in hoge mate. Syn.: als de pest*; als de tyfus.

• Ik zeg: het is een familiekwaal, die voorterft als de tering, van vader op zoon, vicie versa; volk! ze zijn meer te beklagen als te verachten. (De Tijdspiegel. Jaargang 9. 1852)
• Net een dotje poetskatoen, maar blaffe als de tering! (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)
• Koperwerk dat swingt als de tering; zeurderige gitaren; 'n morseseinend muziekje, een mergenbenertje; het kwijl loopt je uit de mond, het is kwaliteitskwijl; hijgerige koren. (Limburgsch dagblad, 23/12/1967)
• Op 21 februari spelen we in Eksit, op 1 maart in de Lantaren en verder hebben we dertig theaterbureaus uitgenodigd. We zijn zo ambitieus als de tering! (Het vrije volk, 05/02/1975)
• „Jules Deelder?”, grijnst Willem boven een ijskoud pijpje bier. „Die zuipt zelf als de tering en moeten wij dan van hem leren dat we niet mogen drinken tijdens het werk?” (Algemeen Dagblad, 24/07/1993)
• Fake als de tering natuurlijk, ze wisten bij wijze van spreken niet eens hoe ik heette... (Jacob van Duijn: Para! 1997)
• Godnondeju, hij is zo geil als de tering … (Eric Kollen: Jongenssprookjes. Deel 4. 2016)
• Zo corrupt als de tering, toch? (Peter Buwalda: Otmars zonen. 2019)
• Hoe vaker ik luister naar onze plaat hoe meer ik denk: 'Het knalt als de tering, maar je hoort wel onze roots’. (Provinciale Zeeuwse courant, 25/05/2020)