(1935) (inf.) erg snel. Syn.: als de bliksem*; als de blits*; als de brandweer*; als een kanon*; als een komeet*; als de mieter*; als de raphazen*; als de salamander*; als een scheet*; als de sodebliksem*; als de sodeflikker*; als de sodejanus*; als de sodeju*; als de sodemieter*; als een speer* enz.
• ‘Jonges!’ riep ik, as me 't joekeltje pooter ware, ‘en nou as de donder erges an de walkant gaan zitte met je simmetje in 't water en maar net zoolang vissche, tot me de poen hebbe nageteld en afgekipt. Dan zwiepe me de hengeltjes en gaan ieder apart van wiek.’ (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)
• En tot aarzelende Ella zei hij: ‘Schiet als de donder op, of ik roep de pastoor om u te helpen.’ (Toon Kortooms: Help! De dokter verzuipt. 1968)
• We moeten als de donder commentaar geven. (Ed van Thijn: Dagboek van een onderhandelaar. 1978)
• Zij moeten daar als de donder vandaan. (Guus Kuijer: De twee Robinsons. 1980)
• En nog geen ramp, ik bedoel, even bijprammen en als de donder dat wrevelzeiltje weer naar beneden en je gaat weer als een scheermes. (Wim de Bie, Kees van Kooten: Het groot bescheurboek. 1986)
• Er ontstond een ogenblik van verwarring en ik smeerde hem als de donder. (Wim Schouten: Een vak vol boeken. 1988)
• Als ik u was zou ik als de donder aan de slag gaan in Amsterdam. (Doeschka Meijsing: De tweede man. 2000)
• En pak nu als de donder een taxi. (Rinus Ferdinandusse en Tomas Ross: De mannen van de maandagochtend. 2003)
• Die pedagoge had waarschijnlijk groot gelijk en ik heb als de donder vrede gesticht met mijn grietje. (Heleen van Royen: De naaimachine. 2010)
• … als de donder achter dat bureau, anders trap ik je erheen! (Catalijn Claes: Steenzetters. 2013)
• Ik moest als de donder naar de andere kant van de kamer kruipen, want dan hield zij ondertussen de zee tegen. (Gerard van Westerloo: De pont van kwart over zeven. De beste journalistieke verhalen. 2015)
Gepubliceerd op 01-06-2020
als de donder
betekenis & definitie