Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 12-02-2022

almanak

betekenis & definitie

1) (16e eeuw) (sch.) achterste, kont.

• Mijn heer de Paep syne slippen van achter op heft, als oftmen synen Al-manack wilde bekijcken, om hem een clisterie van achter in te gheuen... (Ph. van Marnix van St. Aldegonde: De Byencorf der H. Roomsche Kercke. 1569, geciteerd in WNT)
• almanak (etym.?), achterste, kont: Smak die gaip op s’n almenak ... da s’n ribbe kro-ake! (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)

2) (1990+) (stud.) jaarboek van universiteit of vereniging.

• Terwijl ik bezig ben mijn boeken bij elkaar te graaien, belt het zoveelste clubgenootje. Ze heeft die gast waar ik mee heb getongd opgezocht in de almanak. (www.dub.uu.nl, 01/09/2005)
• Almanak=Soort naslagwerk (van een studentenvereniging) waar adressen, telefoonnummers, jaarclubs, huizen, foto’s en nog veel meer dingen in staan. (www.dub.uu.nl, 01/09/2005)