Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 27-09-2021

afzonderlijke

betekenis & definitie

(1936) (wielr.) beroepsrenner die bijvoorbeeld aan de Tour de France deelnam zonder tot een nationale ploeg te behoren; renner die niet bij een 'fabrieksploeg' was aangesloten. Hij moest zichzelf zien te redden: materiaal kopen, een hotel regelen, defecte fietsen repareren (en zelf op zoek gaan naar nieuwe onderdelen), zorgen voor de ravitaillering, medische hulp zoeken enz. Zo iemand noemde men ook wel een 'onverzorgde'. Zij waren de paria's van het peloton. Meestal waren ze herkenbaar aan rugnummers vanaf honderd.

• Hoe moeilijk het in België is een plaats in de nationale ploeg te veroveren ondervindt Juul Lowie, die verleden jaar de openbaring van de Tour de France was en vijfde in de einduitslag werd. Hij zou toen bij de afzonderlijken een fraaie zege behaald hebben als hij aan het verzoek de nationale ploeg die uitvallers telde te versterken geen gevolg had gegeven. (De Volkskrant, 14/05/1936)
• In deze ronde veropenbaarde Lucien Petit-Breton zich; hij klasseerde zich derde in de algemene rangschikking en eerst van de geloden, welke wij gewoonlijk de afzonderlijken noemen. (Achiel Van Den Broeck: De geschiedenis van de Ronde van Frankrijk. 1949)
• Niettemin viel er voor die jongens wel een prijsje van de speciale tafel voor de afzonderlijken. (Jan Cornand: Gouden Lucien Buysse. 1976)
• Pas vanaf de vierde of vijfde rit kregen de 'afzonderlijken' 15 fr. dagvergoeding toegestopt van Desgrange. (Herman Laitem: 100 jaar wielrennen in Limburg. 1994)
• In 1909 gaf hij gedeeltelijk toe aan de commerciële druk: hij stond georganiseerde merkenploegen toe in de Tour. Vanaf dat jaar waren er twee categorieën in het peloton: de 'groupés', de 'gegroepeerden' van fabrieksrenners met een contract en de 'isolés' of 'afzonderlijken', renners zonder contract die leefden van premies en bonussen. (De Muur, nummer 7, juni 2004)

< >