Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 28-02-2020

aftrekker

betekenis & definitie

(1906) (inf.) iemand die veel masturbeert. Aanvankelijk Bargoens, thans informeel en weinig gebruikelijk als scheldwoord.

• Aftrekker: onanist. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Aftrekker, onanist. v. Dale noemt het “plat”. (J.J.M. van Dam: 'Jantje Kaas en zijn jongens,' Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, 1942-1948)
• Ze schold hem uit voor alles wat lelijk was en ging daar toen de ander allang had opgehangen nog een hele tijd mee door. Fluimige aftrekker. Meelbal. Seksbaron. (Monika van Paemel: De vermaledijde vaders. 1985)

< >