Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 24-06-2020

afplassen

betekenis & definitie

1) (1985) (stud.) (tijdens een ontgroening een feut) plagen; vernederen; voor schut zetten door het maken van een opmerking waarop de ander geen weerwoord heeft.

• De avond van de inauguratie begint altijd met de evaluatie. Voor de foeten is dat de zwaarste beproeving, ze worden dan maximaal `afgeplast'. (Vrij Nederland, 07/12/1985)
• Er bestaat ook zoiets als corps-jargon, met woorden als `afzeiken', `afplassen', `goeie vent'. (Boudewijn Klap, Stan Rijven, Paul Rutten: Tachtigers, glimp van een generatie, 1987)
• (Marc Hofkamp & Wim Westerman: Aso’s, bigi’s, Crimi’s. Jongerentaalwoor-denboek. 1989)
• (Hans Auer: Zeg nooit doei. Het foute woordenboek van de Nederlandse taal. 1995)
•Het is echt niet zo dat de ouderejaars de feuten proberen af te plassen, verklaart een oud-corpslid plechtig. (Extrakt, december 1995/ januari 1996)

2) (1991) (inf.) zich verwijderen om te gaan urineren.

• (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991)

< >