Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 05-10-2024

Adolf

betekenis & definitie

(1975) (scheldw.) (vaak als verkleinvorm) psychopaat; sadist. Een verwijzing naar Adolf Hitler.

• De blokleider van het nieuwe perceel - of hoe zooiets heten mag -, was een NSB'er. Een klein schriel mannetje met spillebeentjes en Hitlerallures. Doch in wezen een goed mensch en een harde werker. Hij werkte zelf zoo hard dat hij op een gegeven dag met een liesbreuk in het kamphospitaal opgenomen moest worden. Mijn vader had direct een antipathie tegen deze miniatuur-Adolf en negeerde hem straal. (Wim Walraven: De groote verbittering. Herinneringen aan mijn vader. 1975)
• (Kristiaan Laps: Nationaal scheldwoordenboek. 1984)
• De edelgermaan, in nazi-ogen groot, blond en blauwogig, heette in de bezet-tingstijd zo blond als Hitler (die donker was), zo groot als de kleine Goebbels en zo slank als de volvette Goering. Vindingrijk toonde zich taalscheppend en anti-Duits Nederland vooral in de creatie van quasi-buitenlandse bijnamen voor Hitler, wiens reputatie onder andere voortleeft in het gebruik van adolfje voor een sadist. In Spanje zou hij Don Derop heten, in Bulgarije Slarottimof, in de VS Reuzefielt (naar analogie van Roosevelt), in Engeland Cheffielt (Shef-field), in Ierland O'Kelem, in Noorwegen Olav Beck, in Portugal Lopez de Seein, in China Hang Kreng Hang, in Japan Foetsie-Moetie en in Friesland Jatstra. De opsomming is onvolledig. (Trouw, 26/02/2000)
• Fucking Adolf! Ik steek mijn middelvinger op, rijd veertig meter verder en par-keer mijn auto in de berm. (Jeroen Guliker: Zeven vrouwen later. 2017)

< >