(1974) (scheldw.) homoseksueel.
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Geïllustreerde Encyclopedie van de Sexualiteit. Ned. vertaling van The Visual Dictionary of Sex. H.J.W. Becht-Amsterdam. 1977-1980. Woordenlijst p. 126)
• Toen de dofgajes verscheen, vertelde de aankleumer, dat hij alleen maar te-gen de achteropwerker had geroepen: “Krijg de muizehuig!” (de Telegraaf, 08/10/1977)
• (Arendo Joustra: Homo-erotisch woordenboek. 1988)
• (Riemer Reinsma: Verklarend synoniemenwoordenboek. 1988)
• Naast een emotioneel min of meer neutrale term als homoseksueel staan expliciet negatief gekleurde termen als poot, achteropwerker, reetkever, of bruinwerker.(Dirk Geeraerts: Wat er in een woord zit: facetten van de lexicale se-mantiek. 1989)
• (P.G.J. van Sterkenburg: Taal van het Journaal. Een momentopname van hedendaags Nederlands. 1989)
• Rita gilde dingen over 'strontroerders' en 'achteropwerkers', Freddy en William hielden een constant spervuur op gang van woorden die allemaal een variatie waren op kut, hoer of teef. (Floortje Zwigtman: Een groene bloem: schijnbewegingen, tegenspel, spiegeljongen. 2015)