Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 26-08-2024

aanmeten

betekenis & definitie

(1913) (oorspr. stud.) aanschaffen, huren. Werd in eerste instantie gebruikt m.b.t. kleding.

• Laat je 'n auto aanmeten: huur 'n auto. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)
• Deze fraai gelegen villa in zijn geboorteplaats Sequalla in Noord-Italië heeft zich de beroemde bokser Camera laten „aanmeten." (Nieuwe Tilburgsche Courant, 01/09/1933)
• Zult u wel voorzichtig over de drempel stappen als u zich dit kerstkapsel van de jonge, Amsterdamse kapper Robert Engekmder hebt laten „aanmeten"? (Nieuwsblad van het Noorden, 23/12/1965)
• Topsurfster Jolanda de Jong (21) heeft zich een speciaal plankzeilkapsel laten aanmeten. Het kapsel zou er, ook na een buiteling in het water, nog mooi blij-ven uitzien. (De Telegraaf, 20/12/1986)
• Enkele jaren daarvoor had ze zich een prothese laten aanmeten maar dat was geen leven geweest, alsof ze met een jampot in d’r mond liep! (Frans Pointl: De hospita’s. 1996)
• anmèten, ww., aanmeten. Een pak laoten anmèten. Pas maer op, anders za-k oe der iene anmèten ‘pas maar op, anders zal ik je een oplawaai verkopen’. (Minke Kraijer e.a.: Op zien Zwols. Woordenboek van de Zwolse taal. 2008)
• Van mijn tanden is niet veel meer over; me nu nog een kunstgebit te laten aanmeten heeft weinig zin. (Remco Campert: Het satijnen hart. 2009)
•Een woordvoerder van het laboratorium laat weten dat het niet alleen gaat om mensen met een afgerukt oor, maar je kan bij grote onvrede over je huidige oren jezelf een paar andere flappen laten aanmeten. (Youp van ‘t Hek: En het bleef nog lang on-rustig in mijn hoofd. 2012)

< >