Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 01-03-2020

aanappelen

betekenis & definitie

(1955) (Barg.) iets zonder veel orde afhandelen; zonder plan te werk gaan; aanrommelen. Naar een uitspraak van schilder Karel Appel. Op 29 januari 1955 verklaarde deze in een vraaggesprek met Vrij Nederland: ,,Ik schilder, ik rotzooi maar een beetje an. Ik leg het er tegenwoordig flink dik op, ik smijt de verf er met kwasten en pla-muurmessen en blote handen tegenaan, ik gooi d'r soms hele potten tegelijk op.''

• Mag men in ons vak ongestraft maar wat aanappelen? De kernfysici zouden het eens moeten doen... (Levende talen. 1968)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• Aanappelen (aanappelde, aangeappeld): 'met zichtbare desinteresse een karwei klaren, werken zonder dat het resultaat ertoe doet'. Werkwoord uit de periode 1960-1970 waarin de naam van beeldend kunstenaar Karel Appel schuilgaat. Die deed in 1955 in een geruchtmakend interview de uitspraak 'Ik-rotzooi maar wat an', hetgeen in brede kringen leidde tot een overwegend af-wijzend oordeel aangaande voortbrengselen van moderne kunst. De COBRA-beweging, waarvan Appel deel uitmaakte, degradeerde tot een bandeloze groep artistiek minvermogenden. (het Vrije Volk, 07/05/1990)
• (Ewoud Sanders: Eponiemen woordenboek. 1993)
• Aanappelen: aan de schilderwijze van Karel Appel is volgens het Bargoens woordenboek van Enno Endt aanappelen ontleend: aanrotzooien. De schilder: "Ik smijt de verf er met kwasten, plamuurmessen en blote handen tegenaan." (het Parool, 07/04/2009)