Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 28-06-2020

aan zijn fluit trekken

betekenis & definitie

(1966) plat) masturberen. Syn.: zijn fluit afspelen.

• Er is iets met dat ventje, zegt zij, de hele dag zit die aan z’n fluitje te trekken… (Hugo Raes: Een faun met kille horentjes. 1966)
• ... had hij de dertienjarige Noëlla bij het kutje genomen en deed haar, net zoals in zijn verhaal, demonstratief aan zijn fluit trekken en slingeren. (Louis Paul Boon: Eens, op een mooie avond. 1992)
• ‘Ja, Druppel vertelde dat ge niet goed waart,’ zei Juul, ‘en wat zegt Van Dam?’
‘Dat ik wat minder aan mijn fluit moet trekken,’ zei Flor, ‘ge kent hem.’ (Herman Brusselmans: Het einde van mensen in 1967. 1999)
• Drie maanden in die kliniek, jong, gij hebt waarschijnlijk eelt op uw poten van aan uw fluit te trekken. (Dimitri Verhulst: De helaasheid der dingen. 2006)
• Met alle respect, meneer Guggenheimer, maar de medische wetenschap is er toch al lang achter dat aan je fluit trekken noch fysieke noch psychische gevolgen heeft?(Herman Brusselmans: Mijn hoofd loopt om. 2011)
• Tijdens deze eerste nacht trokken ze alle drie één keer aan hun fluit, te beginnen bij mijn bovenbuurman, die vlak voor het inslapen heftige bewegingen maakte en al snel grommend zijn prak in de lakens schoot. (Marnix Peeters: Natte dozen. 2013)