Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 21-07-2023

aan de scharrel gaan

betekenis & definitie

(1929) (euf.) geen vaste verkering hebben; overspel plegen.

• Scharrel = scharrel. Hai is aan de scharrel teegnswoordeg hij houdt er een meisje op na. (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• 'Scharrelen' is altijd vooral gebruikt geweest voor het drijven van allerlei kleine handeltjes (hij scharrelt zijn kostje bij elkaar met tweedehands boeken en oud ijzer), en voor niet al te vaste verkering hebben: ons Manuela scharrelt met een jongen uit Laarbeek. In plaats van 'scharrelen' in de betekenis van verkering hebben, komt ook 'aan de scharrel zijn' voor, maar dan blijft meestal onvermeld met wie er gescharreld wordt: "Ja, hij is de laatste tijd aan de scharrel." (Eindhovens Dagblad, 13/12/1995)
• Dikwijls gaat het ongeveer zo: je woont bij pa en moe in Achtmaal, Wernhout of Zundert, je krijgt verkering, raakt aan de scharrel, denkt aan trouwen en - met spaarcenten of links en rechts wat steun van de familie - koop je een lapje grond en je bouwt er je eigen huis. (De Stem, 09/11/1996)
• Ook mijn laatste en langste relatie, die van tien jaar, bleek ongelijk, al mijn feminisme ten spijt. Ik ondersteunde hem bij zijn werk maar hij was jaloers op het mijne. Zijn viool mocht wel mee op vakantie, maar als ik mijn laptop meenam kregen we ruzie. Ik was monogaam, maar hij kon het niet laten om ook met andere vriendinnen aan de scharrel te gaan. (Trouw, 21/10/2000)
• Op haar achttiende beunde ze bij in De Librije, toen Jonnie en zij al aan de scharrel waren en vervolgens werkte ze bij Kaatje bij de Sluis in Blokzijl en De Echoput in Hoog-Soeren. (Dagblad van het Noorden, 04/08/2001)