Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-11-2021

aan de rol gaan

betekenis & definitie

(19e eeuw) (ook: op de rol gaan) (oorspr. stud.) uitgaan en drinken; aan de zwier gaan; boemelen. Syn.: aan de sjouw* zijn.

• Aan de rol gaan. Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)
• Misschien zou het foch wel zaak zyn, het sluiting uur der publieke vermakelijkheden en restaurants te vervroegen ! Want als alle ambtenaren hier ter stede tegeiyk aan de rol gaan, staat heel Batavia een etmaal op haar kop! (Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, 13/03/1920)
• De herbergen aflopen heet hij 'rollen, op rol gaan, 'n rolling maken'. Hij is 'n rolder. (Ons Leven. 42e Jaargang nr 2, 15/11/1929)
• Ik weet wat, laten we vanavond eens aan de rol gaan. (Haagsche courant, 03/11/1934)
• Omdat jongeren tijdens vakantie nogal eens aan de rol gaan, is de Stichting SOA (Seksueel Overdraagbare Aandoeningen) met het oog op de ziekte aids, begonnen met een campagne Vrij Veilig op Vakantie. (Het Parool, 28/05/1988)
• Op de rol gaan, rollen: in clubverband van kroeg naar kroeg trekken. (Kurt de Gendt: Studentenboek 1992-1993)
• Maar je kunt het mij niet kwalijk nemen dat ik me afvraag of jij misschien met die Bing aan de rol bent gegaan om… iets van hem gedaan te krijgen? (Daphne Deckers: Dubbel zes. 2019)