Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 19-06-2023

aan de riebel wezen

betekenis & definitie

(19e eeuw) (Zaanstreek; West-Friesland) op de loop zijn; de hort op zijn. Maar ook: diarree hebben.

• Riebel. In de zegsw. aan den riebel zijn, aan den loop. Syn. de hort op, de runnik op, aan den gaart, aan de flenter. Ook wel voor: op hol. Syn. aan de flenter, er van door, (J. De Vries: Westfriesche woorden. 1909)
• riebel, znw. m. In de uitdr. an de riebel zijn, er van door zijn, aan de haal zijn. // Hij is an de riebel, ze weten niet waar hij is. - An de riebel gaan, hard lopen. // Kom, gaan-je mee an de riebel? (G.J. Boekenoogen en K. Woudt: De Zaanse volkstaal. 1821-1971)
• An de riebel weze, diarree hebben. ( Jan Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)