Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 06-03-2021

aan de poeperij zijn

betekenis & definitie

(1904) (inf.) diarree hebben.

• hij heit aardig de poeperij - allemaal groen en groen’.... (Herman Heijermans: Diamantstad. 1904)
• het er rond deze tijd boordevol trossen muskaatdruiven waar we ontzettend de poeperij van kregen. (de Revisor. Jaargang 6. 1979)
• At ik daar een stuk of tien van, maar dan was je de volgende dag wel aan de poeperij. (Michiel Hegener: Guerrilla in Mori: het verzet tegen de Japanners op Midden-Celebes in de Tweede Wereldoorlog. 1990)
• Henna ja, een Arabische wortel, ook goed tegen de poeperij. (Adriaan van Dis: Indische duinen. 1994)
• (Heidi Aalbrecht & Pyter Wagenaar: Woordenboek van het Algemeen Onbeschaafd Nederlands. 2013)
• De oudere Swift werd geobsedeerd door poep, de clandestiene substantie die de vunzige geheimen van de binnenkant aan het licht brengt. De hemels redelijke Houyhnhnms poepen niet, tenminste niet noemenswaardig. De Yahoos daarentegen zijn doorlopend aan de poeperij. (Frans Kellendonk: Verzameld werk. 2015)