Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 19-07-2023

aan de pimpel zijn (raken)

betekenis & definitie

(19e eeuw) (inf.) stevig gaan drinken. Syn.: aan de flep zijn. Zie ook: pimpelen*.

• hij is an de pimpel = hij s n pimpelder = hij is een zuiper, een pimpelaar; ook Oostfr.– Deensch pimpe= een teugje uit het glas nemen. (H. Molema: Woordenboek der Groningsche volkstaal, in de 19de eeuw. 1895)
• Een toeter pakken (A.). Een poerloere nemen, of: er een poerloertje op zetten (D. B.). Aan de flep zijn (V. D.). Een zwarte zuster (flesch rooden wijn) den nek breken (V. Du.) 2). Den bonten stier scheren (D. B.). Aan den pimpel zijn (V. D.). (De Navorscher. 1898)
• ‘t Betreft het geval van dien Belgischen loods, die door verdriet over dien grooten rampzaligen wereldoorlog, volgens zijn zeggen aan de pimpel was geraakt. (het Vaderland, 09/04/1922)
• Aan de pimpel weezn, pimpeln = aan de drank zijn. Pimpelder = drinkebroer. (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)