Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 04-07-2023

aan de dunne zijn

betekenis & definitie

1) (18e eeuw) (inf.) diarree hebben. O.a. in het 'Woordenboek van de Brabantse dialecten' (1979). Buikloop noemde men een paar eeuwen geleden 'dunneschijt'. Medici en verpleegsters gebruiken de term 'dunne def'. Vgl. Duits slang: 'die Dünne; der Flotte; die Schwarzen.'

• 's Avonds zieker; de ooren koud; aan de dunne doch bruine Loop. ... (Verhandelingen, Deel 6 Door Hollandsche maatschappij der wetenschappen. 1762)
• Hij is an de dunne, hij heeft diarrhee. – Hij is van de dunne, hij is gierig. (G.J. Boekenoogen en K. Woudt: De Zaanse volkstaal. 1821-1971. Aanvullingen)
• de dunne: diarree, Laurel. (Piet Grijs: Blijf met je fikken van de luizepoten af. 1972)
• Bob gaat galant een kopje thee voor haar inschenken. Zonder suiker, want ze heeft nog steeds de dunne. (Jan Wolkers: De kus, 1977)
• Soms is men aan den dunne, aan den afgangk, aan de schrijverij of schijterij. (Jack De Graef: Het Groot Woorden- en Liedjesboek over het Antwerps dialekt. Vierde aangevulde druk. 1981)
• Hoewel er collega's bij waren die onder andere voetproblemen hadden - er was er zelfs één die doodziek genoemd kon worden. Hij was namelijk `aan de dunne' - wilde niemand onze commandant teleurstellen en dus deelden wij mee dat wij ons in een prima fysieke toestand konden verheugen. (Frans Kwantes en Fred Hollinga: Géén paniek. Het hart in het blauwe pak, 1983)
• Zegsw. an de dunne weze, dun schijten, diarree hebben. (J. Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
• Hij zit met de dunne. (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• On d'n dunne zén. Aan de dunne zijn. Diarree hebben, (ook wordt gezegd on de spoerts of sjoerts, on de spel.) (Cor & Jos Swanenberg: Bij wijze van spreuken. Brabantse spreuken vergaard en verklaard. 2008)
• Een optelsom die zich wel liet raden en een uitkomst had waar Sinterklaas vrijwel acuut van aan de dunne raakte. (Pepijn Lanen: Sjeumig. 2013)
• Tja, ook ik ben wel eens aan de dunne. (Peter Buwalda: Suzy vindt van niet. 2014)
• Het spel werd hervat bij het ingaan van de tiende ronde en in de vijf kwartier dat daarna nog werd gespeeld zag ik kans mijn reeds eerder vermelde record te vestigen, dat – naar Jan G. ons in zijn feestrede meedeelde – tot dan toe had gestaan op naam van Gerard R., die het nog maar een paar weken tevoren op elf had weten te brengen en zich daarbij zo had opgewonden dat hij gedurende enkele dagen aan de dunne was geraakt; hoewel dit euvel bij broodtoepers wel vaker scheen voor te komen. (L.H. Wiener: De verhalen. 2015)
• ‘Ja, hij moest poepen en is aan de dunne.’ antwoord ik. (Co Pee: Afhaalchinees. 2016)
• ‘Aan de dunne, Fraanske?’ En weer lachen met z’n allen. (P.F. Thomése: Ik, J. Kessels. 2018)

2) (1915) (kaartspel) gezegd van een speler die alleen maar 'kleintjes' in zijn hand heeft. Volgens het WNT gezegd van iemand die in het spel verliest.

• (Ton Spruijt: Woordenboek van de stoelgang. 2004) p. 168