Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 20-04-2017

Verklaring

betekenis & definitie

Het proces waarin iets begrijpelijk wordt gemaakt of waarin gezegd wordt waarom bepaalde zaken zijn zoals ze zijn; of deze uitleg zelf. De uitleg wordt soms het explanans genoemd, en dat wat verklaard moet worden het explanandum. Een verklaring kan bijvoorbeeld klaarheid verschaffen door wat vreemd is te herleiden tot wat vertrouwd is.

Wat er dan gebeurt hoort tot de pragmatische kant van het begrip verklaring: aan welke eisen moet een verklaring voldoen om bevredigend te zijn voor een bepaald type ontvanger? Een kind, een volwassen leek en een expert zullen verschillende verklaringen van dezelfde zaak behoeven, omdat er verschil zal zijn in wat ze al weten. Toch kan een wetenschappelijke verklaring gesteld zijn in termen waarmee tot nog toe zelfs de wetenschapsman niet vertrouwd was, de leek kan een wetenschap bestuderen om ‘de’ verklaring van iets te vinden, en het vertrouwde kan zelf verklaring behoeven, zoals toen Newton het vallen van een appel verklaarde. Vele auteurs hebben daarom de pragmatische kanten van het verklaringsbegrip als subjectief en bijkomstig beschouwd, en hebben zich veeleer geconcentreerd op verschillende opvattingen over de logische vorm die een verklaring moet aannemen.

Volgens een van die opvattingen, het subsumptiemodel (covering law model), moet een verklaring begincondities en algemene wetten bevatten die te zamen het explanandum impliceren: het explanandum wordt onder de wetten ‘gesubsumeerd’.

‘Alle water dat bij normale druk tot 1oo°C wordt verhit, kookt ’ (algemene wet) en ‘dit water werd zo verhit’ (beginconditie) verklaren samen waarom dit water kookte. Het model ziet er iets anders uit wanneer wetten zelf moeten worden verklaard, en het kan worden toegepast op meer ingewikkelde gevallen, waarbij subsumerende wetten worden onderscheiden van ‘ondersteunende wetten’ (vgl. Goh). Maar niet iedere wet is bruikbaar. ‘Wanneer water op het punt staat in stoom te veranderen, kookt het’ en ‘dit water stond op het punt in stoom te veranderen’ leveren geen verklaring voor het koken. Hieruit lijkt te volgen dat een verklaring iets moet bieden dat ‘in absolute zin beter bekend is’, zij het misschien niet ‘voor ons beter bekend’ (Aristoteles), en dat de pragmatische kanten relevant zijn, al hoeven ze niet subjectief te zijn (vgl. Dray, p. 74). Een verklaring zou dus een oorzaak kunnen aanvoeren, of iets dat logisch aan het explanandum vooraf gaat, zoals wanneer het explanandum een wiskundig feit is.

Vaak echter zegt een wetenschappelijke wet niet dat alle A’s Bs zijn, maar dat dit geldt voor een bepaald percentage van alle A’s.
Wanneer in het subsumptiemodel wetten van dit type worden gebruikt worden de verklaringen statistisch of probabilistisch genoemd. Verklaringen met wetten van het type ‘alle A’s zijn Bs worden nomologisch genoemd. Nomologische verklaringen zijn deductief: het explanandum wordt uit de premissen gededuceerd of afgeleid. Statistische verklaringen zijn gewoonlijk (niet altijd: zie Hempel) inductief. Om redenen die onder confirmatie zijn vermeld moeten statistische verklaringen voldoen aan Carnaps eis van totale evidentie (of aan Hempels zwakkere vorm, de eis van maximale specificiteit).

Het is echter omstreden of andere dan deductieve verklaringen eigenlijk wel verklaringen kunnen worden genoemd, en ook hoeveel soorten verklaringen er zijn. Kan in het bijzonder het subsumptiemodel worden toegepast op gebieden als de geschiedwetenschap of de psychologie, en kunnen teleologische verklaringen, d.w.z. verklaringen in termen van doelen of ‘finale oorzaken’, tot causale verklaringen worden herleid? En vereisen vragen die met ‘waarom?’, ‘hoe?’ enzovoort beginnen alle hetzelfde type verklaring? Is er een fundamenteel verschil tussen verklaren waarom iets noodzakelijk zo is en verklaren hoe iets mogelijk is (Dray)? Omvat het subsumptiemodel ook verklaringen van wat iets is, of van wat mensen doen?

Hoe is verder het verband tussen verklaren en beschrijven, en tussen verklaren en voorspellen? Het darwinisme verklaart de verscheidenheid van soorten, maar lijkt niet in staat om nieuwe soorten te voorspellen. Thales zou de zonsverduistering van 585 v. Chr. hebben voorspeld op grond van waarnemingen van sterrekundigen, maar hij kon de eclips zeker niet verklaren. Gaan desalniettemin verklaring en voorspelling in laatste instantie altijd samen?

Ook over explananda zijn vragen te stellen. Als het niet zelf wetten zijn, zijn het dan gebeurtenissen, toestanden, processen, situaties, handelingen, verzuimen te handelen, of zijn het uitspraken die deze zaken beschrijven? Om een uitspraak te verklaren moet men een of meer trekken van de betrokken gebeurtenis verklaren, terwijl het verklaren van de gebeurtenis zelf in haar oneindige veelheid van aspecten een hopeloze taak lijkt. Met het verklaren van betekenissen zijn speciale problemen verbonden. Na ons te hebben afgevraagd wat een verklaring is, kunnen we onderzoeken wanneer zij adequaat is, en of een en hetzelfde explanandum meer dan één verklaring kan krijgen.

Explicatie, voor zover niet eenvoudig een synoniem voor ‘verklaring’, is het proces waarbij een tot dusver niet precies begrip een formele definitie krijgt en zo geschikt wordt gemaakt voor gebruik in een formele context. De definitie pretendeert geen synonymie met het oorspronkelijke begrip, aangezien de bedoeling juist is dit te preciseren. (Dit is een vorm van logische analyse: zei filosofie en analyse.)

J. Hospers, ‘What is explanation?’, Journal of Philosophy, 1946, herdrukt in A. Flew (red.), Essays in ConceptualAnalysis, 1956. (Elementaire verdediging van het subsumptiemodel als adequaat voor waarom-verklaringen van gebeurtenissen.)
Aristoteles, Analytica posteriora, 7ib33-72a6. (‘In absolute zin’ en ‘voor ons beter bekend’. Zie ook de beginhoofdstukken voor de vraag wanneer een wetenschappelijke redenering verklarend is.)
C.G. Hempel, Aspects of Scientific Explanation, 1965. (Hoofdstuk 12 geeft een uitvoerige uiteenzetting van het subsumptiemodel, en verdedigt de adequaatheid ervan op alle gebieden. In hoofdstuk 9 (oorspr. 1942) verdedigt hij het voor wat betreft de geschiedeniswetenschap. Vgl. ook zijn ‘Explanation in Science en history’, in R.G. Colodny (red.), Frontiers of Science and Philosophy (1962), herdrukt in P.H. Nidditch (red.), The Philosophy of Science, 1968, en in W.H. Dray (red.), Philosophical Analysis and History, 1966.)
C.G. Hempel, Philosophy ofNatural Science, 1966 (Filosofie van de natuurwetenschappen, 1970). In de hoofdstukken v en vi een eenvoudiger uiteenzetting van Hempels opvatting van het verklaringsbegrip.)
W. Stegmüller, Wissenschaftliche Erklarung und Begründung, 1969. (Zeer uitgebreide uiteenzetting van vele problemen rond verklaring.)
P. Wesly, Elementaire wetenschapsleer, 1982, hoofdstukken4 en 6. (Beknopt overzicht van enkele problemen rond verklaren.)
S.T. Goh, ‘Some observations on the deductive-nomological theory’, Mind, 1970. (Subsumerende en ondersteunende wetten.)
W.H. Dray, Laws and Explanation in History, 1957. (Betoogt dat het sub- sumptiemodel niet geldt voor de geschiedwetenschap.)
A. Donagan, ‘Explanation in history’, Mind, 1957. (Verdedigt het deductieve model voor wat geschiedenis betreft, maar zonder algemene wetten.) Ch. Taylor, The Explanation ofBehaviour, 1964. (Onderscheidt en verdedigt de noodzaak van teleologische en doelgerichte verklaringen. T.L.S. Sprig- ge, ‘Final causes’, Proceedings of the Aristotelian Society, supplementary volume, 1971, herleidt teleologische tot causale verklaringen.)
G. H. von Wright, Explanation and Understanding, 1971. (Causale en teleologische verklaringen van menselijk handelen, enzovoort. Goede bibliografie.)
R. Carnap, Logical Foundations of Probability, 1950, hoofdstuk 1. (Explicatie. Vgl. W.V. Quine, Word and Object, 1960, §§53-54.)
H. A.P. Swart, Over het begrijpen van menselijk gedrag, 1982. (Bespreekt diverse typen verklaringen die in de sociale wetenschappen voorkomen.)