Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 20-04-2017

Transcendentale argumenten

betekenis & definitie

Globaal: een argument waarmee men kan laten zien, niet dat een propositie waar is, maar dat de waarheid ervan moet worden verondersteld wil een bepaald gebied van denken of spreken, meestal een onontbeerlijk gebied, mogelijk zijn.

Een vroeg voorbeeld is de redenering van Aristoteles dat de wet der contradictie niet kan worden bewezen omdat ieder bewijs haar veronderstelt, dat zij moet worden aangenomen door een ieder die überhaupt iets beweert, en dus ook door iemand die beweert dat de wet onjuist is. Kant meende dat zulke argumenten ook niet-formele voorwaarden van het objectieve denken (zijn categorieën) kunnen rechtvaardigen. De wet der contradictie is een formele voorwaarde: zie
vorm.

Sedert Kant zijn transcendentale argumenten een geliefd wapen tegen verschillende soorten skepticisme. De skepticus, zo betoogt men, kan zijn opvatting niet weergeven zonder datgene aan te nemen waarover hij beweert skeptisch te zijn. Zijn opvatting parasiteert dus op die van zijn opponent.
Er is echter veel verschil van mening over hoe transcendentale argumenten precies werken, hoe ze van andere soorten argumenten moeten worden onderscheiden, hoeveel soorten ervan zijn, en wat voor soort dingen men ermee kan bewijzen. Ze kunnen de vraag betreffen, niet alleen of proposities waar zijn, maar ook of termen betekenis hebben, of begrippen toepasbaar of bruikbaar zijn, en of redeneringen geldig zijn.

Transcendentale argumenten zijn misschien te beschouwen als een sterkere vorm vanparadigmaredeneringen. Een transcendentaal argument voor zoiets als de legitimiteit van inductie zou inhouden dat een heel gebied van ons denken of onze taal de legitimiteit ervan veronderstelt, ook al zouden we nog nooit van inductie hebben gehoord. Een paradigmaredenering hiervoor wijst slechts op het feit dat we in feite bepaalde redeneringen als legitieme inductieve redeneringen beschouwen.
Aristoteles, Metaphysica, boek 4 (of T), hoofdstuk 4.
A.P. Griffiths, J.J. Macintosh, ‘Transcendental arguments’, Proceedings of the Aristotelian Society, supplementary volume, 1969. (Griffiths verdedigt ze met behulp van voorbeelden, Macintosh is kritisch.)
R. Rorty, ‘Verificationism and transcendental arguments’, Nous, 1971. (Gematigd pleidooi voor transcendentale argumenten, benadrukt de beperkingen ervan. Ook M.S. Gram, ‘Transcendental arguments’, ibidem, is van belang, maar moeilijk.)
K. Jaspers, Kant, 1957 (Ned. vertaling Kant, 1967). (Transcendentale argumenten bij Kant.)