Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 20-04-2017

Taalfilosofie

betekenis & definitie

We onderscheiden de taalfilosofie van de linguistische filosofie (zie filosofie en analyse) en van de linguistiek, die de algemene kenmerken van natuurlijke talen structureel (synchronisch) of historisch (diachronisch) onderzoekt. Als afzonderlijke tak van de filosofie is de taalfilosofie een recente afsplitsing van de logica, die ook verbanden heeft met de epistemologie, de metafysica en de filosofie van de geest. Men stelt er algemene vragen over de taal als zodanig, niet zoals in de linguistiek over afzonderlijke talen. Deze laatste leveren natuurlijk wel de voorbeelden.

Het primaire doel van taal is communicatie. Andere doeleinden, zoals mensen dingen laten doen, hangen hiervan af. Er zijn vele vormen van communicatie - informatie, verzoeken, bevelen, suggesties, insinuaties, enzovoort (vgl. taalhandelingen). Men kan erover twisten of meedelen, of beweren, de primaire functie van de taal is, maar in feite krijgt deze functie de meeste aandacht. Er zijn daarom twee begrippen die van centrale betekenis zijn: waarheid en feit. De vraag hoe communicatie mogelijk is, of hoe de taal werkt, brengt ons tot studie van het begrip betekenis. De analyse van betekenis veronderstelt weer begrippen, proposities en uitspraken (zie zinnen), die op hun beurt het probleem doen rijzen wat voor soort dingen dat zijn en welke eigenschappen zij hebben (vgl. bijvoorbeeld analytisch /synthetisch).

Bestudering van de taal in het algemeen doet natuurlijk de vraag opkomen of er kenmerken zijn die iedere taal moet hebben. Dat zouden kenmerken kunnen zijn zonder welke een taal niet kan bestaan. Men kan bijvoorbeeld menen dat er in iedere taal middelen moeten zijn om naar afzonderlijke objecten te verwijzen, of middelen om te ontkennen; of de algemene kenmerken zouden nodig kunnen zijn omdat de menselijke geest is zoals hij is. (N. Chomsky meent dat bepaalde kenmerken van de dieptestructuur van taal (zie structuur) universeel zijn en licht werpen op hoe de geest werkt. Vgl. categorieën.)
Enkele andere algemene vragen over taal zijn of dieren een taal kunnen hebben, of er een privÉ-taal kan bestaan, en of er ideale talen mogelijk zijn waarvan de natuurlijke talen gebrekkige versies vormen (zoals Russell dacht, en misschien ook Plato). Ook kan men kunstmatige talen bestuderen zoals die worden gebruikt in de wetenschap of de informatica, of die om hun theoretische belang geconstrueerd worden.

Na de tweede wereldoorlog werden referentiële en verificationistische theorieën over betekenis verworpen en zag men de op detailproblemen gerichte benadering der linguistische filosofie opkomen, met Wittgenstein en Austin als belangrijkste exponenten. Ook in de metafysica wordt bij onderwerpen als substantie gebruik gemaakt van taalfilosofie. Momenteel is er een neiging terug te keren tot alomvattende theorieën. Deze tendens gaat uit van Chomsky, die mathematische technieken toepast bij de poging om alle in een gegeven taal construeerbare zinnen te specificeren. Ook in de betekenistheorie hebben zich belangrijke ontwikkelingen voorgedaan; zie realisme.

F. van Eeden, Redekunstige grondslag van verstandhouding, 1897 (1975). (Taal als uitdrukkingsmiddel van bedoelingen en als middel om de werkelijkheid te beschrijven.)
W. Alston, Philosophy ofLanguage, 1964. (Algemene inleiding.)
L.T.F. Gamut, Logica, taal en betekenis, 2 delen, 1982. (Gedegen inleiding tot de logica en de taalfilosofie.)
J.L. Austin, How to Do Things with Words, 1962. (Functies van de taal.)
J.F. Bennett, Rationality, 1964. (Kunnen dieren een taal hebben?)
P.F. Strawson, Individuals, 1959. (In deel 2 wordt de rol van verwijzing besproken. Vgl. R. Stoothoff, ‘Ehmination theses’, Mind, 1968, voor een meer algemene beschouwing over wat er uit de taal kan worden geëlimineerd. Beide nogal moeilijk.)
L. Wittgenstein, Philosophische Untersuchungenjphilosophical Investigations, 1953 (Filosofische onderzoekingen, 1976).(Waarschijnlijk het belangrijkste van zijn vele boeken. Vgl. zijn Tractatus Logico-philosophicus, 1921 (idem, Ned. vertaling, 1975), voor het vroege stadium in zijn denken.)
N. Chomsky, Language and Mind, 1968 (Taal en mens, 1970). (Wat leert onderzoek van de taal ons over de menselijke geest?)
J.P.B. Allen en P. van Buren (red.), Chomsky. Selected Readings, 1971 (Chomsky over taal, 1973). (Bloemlezing uit Chomsky.)
J. Lyons, Chomsky, 1970, uitgebreid 1977. (Elementaire inleiding.)
G. Evans en J. McDowell (red.), Truth and Meaning, 1976. (Moderne ontwikkelingen. Moeilijk.)