Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 20-04-2017

Skepticisme

betekenis & definitie

Iedere vorm van twijfel of iets bestaat, of we iets kunnen weten, of we gerechtigd zijn op bepaalde manieren te redeneren. In de loop der tijden hebben vele filosofen gemeend dat als we niet enkele dingen zeker weten, we helemaal niets kunnen weten en zelfs niet gerechtigd zijn iets waarschijnlijk te achten. Velen van hen, in het bijzonder de Griekse skeptici en Descartes, hebben daarom gezocht naar een betrouwbaar kenmerk of ‘criterium’ voor de waarheid van een propositie.

Men kan betwijfelen of kennis bereikbaar is op bepaalde gebieden, en of zij bereikbaar is via bepaalde methoden. Een extreme rationalist zoals (soms) Plato kan betwijfelen of we ooit kennis kunnen verwerven via de zintuigen. Een extreme empirist als Hume kan betwijfelen of we haar ooit kunnen verwerven via de rede of via redeneren (deductief redeneren geeft weliswaar zekere conclusies als de premissen zeker zijn, maar waar halen we die vandaan? Zie ook inductie). Soms zijn de argumenten er in het bijzonder op gericht de betrouwbaarheid van bijzondere soorten vermeende kennis aan te vechten, bijvoorbeeld van herinnering, kennis van de toekomst of intuitie.

De skepticus kan betwijfelen of we iets kunnen weten, en zelfs of we enige reden hebben iets te geloven (agnostici). Minder vaak komt voor dat hij ontkent dat bepaalde dingen bestaan, of zouden kunnen bestaan, al moet hij dan (bijvoorbeeld als atheist) pretenderen ontkennende proposities te kennen. Hij kan het bestaan van God ontkennen of betwijfelen, of het bestaan van objecten die onze ervaringen zelf, d.w.z. onze gewaarwordingen of sensa te buiten gaan (Hume; vgl. waarneming), en hij kan betwijfelen of er op gebieden als de ethiek überhaupt waarheden, dus objecten van kennis, bestaan (logisch positivisten; vgl. naturalisme). Skeptici hebben zich afgevraagd hoe we iets over het verleden kunnen weten (Russell stelde de vraag hoe we kunnen weten dat we niet vijf minuten geleden ons bestaan zijn begonnen, compleet met ‘herinneringen’), of over het innerlijk van anderen. Descartes trachtte zelfs, zonder daarin te slagen, zijn eigen bestaan te betwijfelen. Mildere vormen van skepticisme laten de mogelijkheid open dat we iets kunnen weten, maar dan alleen via bepaalde methoden: misschien kunnen we weten dat gewone objecten of de gevoelens van anderen bestaan, maar dan slechts door gevolgtrekking, niet door directe observatie.

De opvatting dat er niets bestaat buiten mijn eigen geest, of dat ik niet kan weten dat daar iets bestaat, wordt solipsisme (solus: alleen, ipse: zelf) genoemd. In een zwakkere versie van het solipsisme gaat het alleen om het bestaan van andere subjecten (het is een van de vormen van het probleem van het innerlijk van anderen, al omvat dit probleem ook de vraag wat we kunnen weten, en hoe we dat kunnen weten, over het innerlijk van een ander, bijvoorbeeld over wat een ander denkt en voelt). Een van de bijzondere vragen die de skepticus kan stellen is hoe hij kan weten dat hij nu niet droomt.
Methodologisch skepticisme of methodologisch solipsisme is de aanvaarding van deze opvattingen, niet om ze te verdedigen maar als uitgangspunt. De gedachte hierbij is dat twijfel aan onze vooronderstellingen ook de daarop gebouwde kennis aantast. Het is dus verstandig die vooronderstellingen zo beperkt mogelijk te houden. Zo bestaat Descartes’ methode van de twijfel in het betwijfelen van alles totdat er iets noodzakelijk onbetwijfelbaars wordt gevonden, waarop dan kennis kan worden opgebouwd.

Radicale vormen van skepticisme zijn nu niet meer in zwang omdat men ze niet op coherente wijze kan formuleren zonder de onjuistheid ervan al te veronderstellen. Zie ook incorrigibel,privÉ-taal, sextus empiricus,
toegang, waarneming.
A.A. Long, Hellenistic Philosophy, 1974. (Behandelt o.m. de Griekse skeptici.)
D. Hume, A Treatise of Human Nature, 1739-40, en An Enquiry concerning Human Understanding, 1748 (Het menselijk inzicht, 1978). (Van de grote filosofen is Hume degene die het dichtst bij het skepticisme komt.)
G.E. Moore, Philosophical Papers, 1959. (In verscheidene opstellen wordt het skepticisme aangevallen.)
J.L. Austin, Sense and Sensibilia, 1962. (Bestrijdt de sensatheorie van Ayer.) G. Ryle, Dilemmas, 1954, hoofdstuk 7. (Skepticisme en waarneming.)
J. Wisdom, J.L. Austin, A.J. Ayer, ‘Other minds’, Proceedings of the Aristotelian Society, supplementary volume, 1946. Het artikel van Wisdom is herdrukt in zijn Other Minds, 1952, dat van Austin in A. Flew (red.), Logic and Language, 2nd series, 1966.
G. Nuchelmans,‘Kennis van andermans psyche’, in Proeven van analytisch filosoferen, 1967.
M. Macdonald, ‘Sleeping and waking’, Mind, 1953. (Dromen.)
A.P. Griffiths, ‘Justifying moral principles’, Proceedings of the Aristotelian Society, 1957-58. (Neemt de moraal tegen de skepticus in bescherming.)
H. Putnam, ‘Brains in a vat’, hoofdstuk i van zijn Reason, Truth and History, 1981. (In hoeverre is een coherente formulering van het skepticisme mogelijk?)