Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Genot

betekenis & definitie

Vooral in samenhang met het hedonisme heeft men genot vaak eenvoudig opgevat als ‘aangenaam gevoel’. Met name in het recente verleden zijn er echter ook andere duidingen gegeven. Genot is opgevat als een proces, of als een soort activiteit, of als essentieel verbonden met aandacht of verlangen. Volgens adverbiale theorieën is genot iets dat gepaard kan gaan met activiteit, zodat ‘genot ondervinden’ ongeveer hetzelfde betekent als ‘prettig leven’. Ook de verbanden tussen genot, plezier, houden van, pijn enzovoort, en de relaties tussen termen als ‘prettig’, ‘genoegelijk’, ‘aangenaam’, ‘onaangenaam’, ‘pijnlijk’ enzovoort worden veel besproken. Bijzondere problemen zijn verbonden met askese en masochisme: is er zoiets als niet houden of een afkeer hebben van genot, of als houden of geen afkeer hebben van pijn?

In uiteenzettingen over het hedonisme wordt wel de vraag gesteld of genot kan worden gemeten. Kunnen genoegens of hoeveelheden genot, van één persoon of van meerdere personen, worden vergeleken en opgeteld of in volgorde van grootte gerangschikt? Bestaan er verder slechte genoegens? Kan genot zelf slecht zijn, of alleen de bron ervan? Kwalitatief hedonisme, een vorm van ethisch hedonisme, houdt in dat genoegens zowel in kwaliteit als in kwantiteit verschillen, en dat sommige beter zijn dan andere. Ook hoe genot zich verhoudt tot geluk is een belangrijk thema voor het hedonisme en
het utilisme. Een probleem apart is hoe genot samenhangt met geloven (voor waar houden). Wat is verder het verband tussen mijn genot en het voorwerp van mijn genot, in het bijzonder wanneer dit illusoir is? En wat is het verband tussen het object en de oorzaak van een genoegen? Kunnen genoegens zelf ooit onwaar zijn, of kunnen ze alleen op onware aannamen berusten? Kan men zich erin vergissen of men genot ondervindt? Zie ook utilisme.

D.L. Perry, The Concept of Pleasure, 1967. (Algemene bespreking van wat genot is, en hoe het zich verhoudt tot verwante begrippen en uitdrukkingen.)
J.C.B. Gosling, Pleasure and Desire, 1969. (Bespreekt het hedonisme in het licht van moderne verhandelingen over genot.)
M.A. McCloskey, ‘Pleasure’, Mind, 1971. (Asymmetrieën tussen genot en pijn.)
J.C. Hall, ‘Quantity of pleasure’, Proceedings of the Aristotelian Society, 1966- 67. (Kan genot worden gemeten?)
J.S. Mill, Utilitarianism, 1861, hoofdstuk 2. (Kwalitatief hedonisme. Zie J.
Plamenatz, The English Utilitarians, 1949, p. 137.)
D.A. Lloyd Thomas, ‘Happiness’, Philosophical Quarterly, 1968.
J. Dybikowski, ‘False pleasure and the Philebus’, Phronesis, 1970. (‘Onwaar’ genot en Plato. Tamelijk moeilijk, veronderstelt hier en daar Grieks, maar verwijst naar andere literatuur.)
J. Annas, ‘Aristotle on pleasure and goodness’, in A.O. Rorty (red.), Essays on Aristotle’s Ethics, 1980, i.h.b. pp. 292-298. (Zijn genoegens kwantitatief vergelijkbaar? Zijn ze subjectief?)