Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Filosofie en analyse

betekenis & definitie

Men kan een beroepsfilosoof in verlegenheid brengen door hem om een beknopte, of althans algemeen aanvaarde definitie van zijn vak te vragen. Want ‘wat is filosofie?’ is zelf een filosofische vraag.

‘Filosofie’ betekent letterlijk ‘liefde voor de wijsheid’ (vgl. ‘wijsbegeerte’) en kreeg de betekenis van algemene kennis omtrent mens en heelal. De Stoici en Epicuristen (ca 300 v. Chr.) verdeelden de kennis in logica (waar ook onder viel wat we nu kentheorie noemen), fysica (die alles omvatte wat we nu natuurwetenschap noemen) en ethiek (die mede omvatte wat we nu filosofie van de geest en psychologie noemen).

De afstammelingen van fysica en ethiek, in deze betekenissen, waren respectievelijk de natuurfilosofie, die zich met de natuur bezighield, en de moraalfilosofie, die zich bezighield met de mens. ‘Natuurfilosofie’ ging later ‘natuurkunde’ betekenen, en wordt nu niet vaak meer gebruikt. ‘Moraalfilosofie’ wordt tegenwoordig meestal beperkt tot ethiek. De metafysica, die de Stoici en Epicuristen grotendeels bij de fysica hadden ondergebracht, raakte verweven met de natuurlijke theologie en werd, nadat Thomas van Aquino de natuurlijke theologie had losgemaakt van de geopenbaarde of dogmatische theologie, tot de kern van de wijsbegeerte.

Pas in de loop van de laatste twee eeuwen hebben de wetenschappen zich zo gespecialiseerd dat de filosofie nog slechts één onder vele vakken is. Men kan haar in hoofdzaak op twee manieren karakteriseren: naar haar onderwerp en naar haar methoden. Tiaar onderwerp, is vaak gezegd, is ‘de laatste dingen’, hetzij in het universum als geheel, hetzij inzake het lot en het gedrag van de mens. Tegenwoordig is het echter meer gebruikelijk de filosofie te karakteriseren door bepaalde methoden; haar onderwerp is dan dat wat het beste met die methoden kan worden bestudeerd. In het bijzonder beroept de filosofie zich niet op de zintuigen maar op het denken: het is een a-prioristi- sche activiteit. In de loop van haar ontwikkeling heeft zij de wetenschappen een voor een losgelaten naarmate deze vatbaar werden voor systematisch empirisch onderzoek in plaats van theoretische speculatie - eerst de natuurkunde en de scheikunde, en vervolgens de wetenschappen van de mens (economie, psychologie, sociologie). De filosofie ontbeert echter ook welomschreven en systematische procedures om resultaten te bewijzen. Daarom heeft de wiskunde zich altijd buiten de filosofie om ontwikkeld, en is de mathematische logica, hoewel meer dan ooit onontbeerlijk als gereedschap voor de filosofie, in onze tijd een afzonderlijk, met de wiskunde verwant studiegebied geworden.

Door dit alles wordt het onderwerp van de filosofie omschreven. De wetenschap laat ons zien welke zaken de wereld allemaal bevat, terwijl we ons in de filosofie afvragen hoe we alles wat de wereld (of een willekeurige wereld) bevat (of zou kunnen bevatten) moeten classificeren (vgl. categorieËN, metafysica). De wetenschap verschaft ons kennis, maar in de filosofie vragen we ons af wat we kunnen kennen, en hoe we kennen (epistemologie). De filosofie komt dus als het ware na (‘meta’) de wetenschappen, en haar taak is de begrippen (concepten, ideeën) en methoden die er worden gebruikt te analyseren. Bij een gegeven wetenschap x hoort vaak een ‘filosofie van x ’ (of ‘meta-x ’) die deze taak op zich neemt. De metafysica, waarin ‘fysica’ de studie van de natuur in het algemeen betekent, is de meest algemene van deze takken van de filosofie, hoewel de wetenschappelijke methode tegenwoordig een apart studiegebied vormt, de wetenschapsfilosofie.

Analyse, in een of andere vorm, is daarom een belangrijk deel van de filosofie. Onder invloed van het positivisme en verwante stromingen heeft men, vooral in de Angelsaksische filosofie van deze eeuw, vaak aangenomen dat inhoudelijke resultaten in vakken als de ethiek, de politieke filosofie en de esthetica niet door rationele argumentatie kunnen worden bereikt. Op deze gebieden zouden houding en overtuiging de doorslag geven. In de filosofie, zo meenden velen, dient men slechts begrippen te analyseren (conceptuele of begripsanalyse). De filosofie moet analytische filosofie worden, met filosofische analyse als methode.

‘Analyse’ is echter meerduidig. We kunnen er eenvoudig de explicatie van begrippen als substantie, oorzaak, goed, materieel object mee bedoelen, waarbij we ons bijvoorbeeld afvragen welke zaken als materiële objecten gelden en wat deze met elkaar gemeen hebben. In deze gebruikelijke zin houdt alle filosofie zich met analyse bezig. Maar er worden vaak ook twee technische betekenissen van ‘analyse’ onderscheiden. Filosofische, reductieve of verticale analyse analyseert entiteiten wegen vervangt ze door andere, eraan ten grondslag liggende entiteiten. Zo wordt bij een fenomenalistische analyse van materiële objecten weliswaar niet de realiteit daarvan ontkend, maar worden uitspraken erover herleid of gereduceerd tot uitspraken over mogelijkheden van gewaarwordingen (vgl. logische constructies). Logische of horizontale analyse wil slechts de juiste vorm van gewone zinnen laten zien (vgl. theorie der beschrijvingen), zonder metafysische uitspraken over materiële objecten enzovoort te doen. Toch is ook dit in feite reductief, omdat het bepaalde manieren van spreken veroordeelt en ze door andere vervangt. ‘Filosofische analyse’ en ‘logische analyse’ kunnen beide echter ook eenvoudig begripsanalyse betekenen, in een van de hier genoemde variëteiten, als onderscheiden van fysische analyse.

Na de tweede wereldoorlog leidden een reactie tegen de inperkingen van het logisch positivisme en het falen van het fenomenalisme tot de opvatting dat iedere consistente zienswijze of verzameling begrippen (bijvoorbeeld in de ethiek of de religie) in eerste instantie even goed was als iedere andere, en dat men in de filosofie moet analyseren wat er besloten ligt in alledaagse manieren van spreken en denken, zonder te trachten daarover te oordelen. Evenals bij logische analyse staan hierbij manieren van spreken in de belangstelling, en van reductie is geen sprake meer. Deze linguïstische filosofie of filosofie van de natuurlijke taal (ordinary language philosophy) bedient zich van taalanalyse, en wordt er vaak van beschuldigd de werkelijke problemen uit de weg te gaan. De filosofie van de natuurlijke taal hoeft niet, zoals haar verklaarde vijand russell meende, in de natuurlijke taal, d.w.z. zonder gebruik van technische termen, te worden bedreven, taalfilosofie verschilt hiervan: het is een studiegebied, geen stroming.

De paradox der analyse doet zich voor als men bijvoorbeeld het begrip moeder analyseert als vrouwelijke ouder. Als deze twee hetzelfde begrip zijn, verschillend benoemd, dan heeft er geen analyse plaats gehad; als het verschillende begrippen zijn, hoe kan het ene dan een analyse zijn van het andere? De analyse is blijkbaar hetzij triviaal hetzij onjuist. Dit doet o.a. de vraag rijzen wat begrippen zijn. De recente Angelsaksische filosofie (waar dit lemma voornamelijk over gaat; vlg. voor andere wijzen van filosoferen existentialisme, fenomenologie, idealisme, kritische theorie) is stoutmoediger geworden in het doen van inhoudelijke uitspraken. Maar zij leunt nog steeds, evenals de eerdere linguïstische filosofie, op de Engelse taal, en voelt zich op zijn minst onbehaaglijk als het gezonde verstand geweld wordt aangedaan. Zij leunt eveneens zwaar op de technieken van de formele logica, en ontleent veel probleemstellingen aan de empirische wetenschappen, bijvoorbeeld aan de relativistische natuurkunde en de Freudiaanse psychologie - al moet de filosoof steeds het verschil in het oog houden tussen problemen waarvoor reflectie en problemen waarvoor observatie vereist is. Observatie kan filosofische problemen suggereren, maar kan ze nooit oplossen. Zie ook epistemologie, esthetica, ethiek, logica, metafysica,
politieke filosofie, rechtsfilosofie, sociale filosofie, taalfilosofie, wetenschapsfilosofie, filosofie van de geest, van de geschiedenis, van de godsdienst, van de opvoeding, van de wiskunde.
G. Nuchelmans, Overzicht van de analytische wijsbegeerte, 1969. (Heldere en toegankelijke inleiding.)
B. Russell, TheProblemsofPhilosophy, 1912 (Problemen der filosofie, 1980). (Hier en daar gedateerd, maar nog steeds een standaardinleiding.)
A. Flew, An Introduction to Western Philosophy, 1971. (Tamelijk traditionalistische benadering, geschreven in het licht van, maar zonder veel nadruk op hedendaagse ontwikkelingen. Bevat uitgebreide citaten van de voornaamste denkers.)
J.A. Passmore, A Hundred Years of Philosophy, 1957, herzien en uitgebreid 1966. (Uitgebreid, gedocumenteerd en leesbaar. Maakt wat te weinig onderscheid tussen belangrijk en onbelangrijk.)
J.O. Urmson, Philosophical Analysis, 1956. (De twee belangrijkste analytische bewegingen van het interbellum, het logisch atomisme en het logisch positivisme. De meerduidigheid van ‘analyse’.)
G. Ryle (red.), The Revolution in Philosophy, 1956. (De analytische filosofie zoals zij zichzelf in 1950 zag.)
B. Russell, My PhilosophicalDevelopment, 1959. (Het slothoofdstuk valt de linguistische filosofie aan.)
C. H. Langford, ‘Moore’s notion of analysis’, in P.A. Schilpp (red.), The Philosophy ofG.E. Moore, 1942. (Analyse bij Moore. Zie p. 323 voor de paradox der analyse, en pp. 660 w. voor het antwoord van Moore.)
A.J. Ayer, The Concept of a Person, 1963 (Over de persoonlijkheid, 1966), hoofdstuk 1, ‘Philosophy and language’. (Aard en taak van de analytische filosofie.)
G.D. Romanos, Quine and Analytic Philosophy, 1983. (Toegankelijk overzicht van de filosofie van een van de belangrijkste analytische filosofen.)