Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Fenomenologie

betekenis & definitie

Letterlijk de beschrijving of studie van de verschijnselen. Elke beschrijving, vooral als zij uitgebreid en diepgaand is, van hoe de dingen zich voordoen kan ‘een fenomenologie’ worden genoemd.

Vanwege de nauwgezette aandacht die de linguistische filosofie (zie filosofie en analyse) aan de verschijnselen van de natuurlijke taal schenkt wordt zij soms linguistische fenomenologie genoemd. Maar in meer specifieke zin verwijst ‘fenomenologie’naar een beweging die metBrentano begon en die vooral met het denken van Husserl is verbonden. Deze beweging concentreerde zich aanvankelijk op de beschrijving van de menselijke ervaring als gericht op objecten, in de zin waarin gedachten of wensen objecten hebben, soms zelfs onwerkelijke (‘intentionele objecten’, zie intension aliteit). Bij Husserl verschoof het accent van de beschrijving van de ervaring als zodanig naar een beschrijving van de objecten der ervaring, die hij ‘fenomenen’ noemde. Fenomenen waren zaken die verschijnen. Hij zag ze als essenties die voor onze intuitie toegankelijk zijn, en de taak van de fenomenologie was ze te beschrijven. Dit was echter geen empirische maar aan a-prioristische opgave.

Deze vorm van fenomenologie leek in feite op wat later conceptuele analyse werd genoemd (zie filosofie en analyse), al werd er de nadruk op gelegd dat de essenties realiteiten waren, niet bijvoorbeeld manieren waarop woorden worden gebruikt. (Over niet-realiteiten zoals eenhoorns kunnen we nog altijd denken; de essentie van eenhoorn is reëel.) De fenomenologie ging zich ook bezighouden met de studie van het zijn,en bereidde daarmeehet existentialisme voor. Husserl meende dat de studie van essenties zoals ze door de intuitie worden gevat vereiste dat men zich onttrok aan allerlei uit de wetenschap stammende vooroordelen; dit zich onttrekken werd reductie, epochè of tussen haakjes zetten (‘einklammern’, nl. van de wereld) genoemd.
E. Husserl, Méditations Cartésiennes, 1931. Vgl. ook zijn Ideen zu einer reinen Phdnomenologie und phanomenologischen Philosophie, 1913, en de Pariser Vortrage, 1929.
G. Ryle, Collected Papers, deel 1,1971. (Bevat verscheidene relevante stukken. Hoofdstuk 10 haalt enkele verbanden met de conceptuele analyse naar voren, hoofdstuk 12 met het existentialisme.)
M. Warnock, Existentialism, 1970. (Bevat een hoofdstuk over Husserl.)
H. Spiegelberg, The Phenomenological Movement, 1960. (Uitgebreide geschiedenis, eindigt met een filosofische samenvatting.)
W. Stegmüller, Hauptströmungen der Gegenwartsphilosophie, 1965, hoofdstuk 11. (Beknopt overzicht van de filosofie van Husserl.)
Th. de Boer, De ontwikkelingsgang in het denken van Husserl, 1966. (Uitgebreide analyse van Husserls denken.)
F. jj. Buytendijk, Prolegomena van een antropologische fysiologie, 1965. (Fenomenologische visie op de menselijke lichamelijkheid.)
S. Strasser, Fenomenologie en empirische menskunde, 1970. (Tracht een fenomenologische grondslag voor de psychologie te leveren.)
A. Giorgi, ‘Phenomenology and the foundations of psychology’, in J.K. Cole en wj. Arnold (red.), Nebraska Symposium on Motivation, 1975, 1976 (Fenomenologie en de grondslagen van de psychologie, 1978). (Een fenomenologische fundering kan de crisis in de psychologie bezweren.)
H. A.P. Swart, Over het begrijpen van menselijk gedrag, 1982, hoofdstuk 7. (Korte, afwijzende bespreking van de fenomenologische benadering der menswetenschappen.)