Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Fenomenalisme

betekenis & definitie

Letterlijk: een theorie gebaseerd op verschijnselen. Vroegere fenomenalisten analyseerden fysische objecten in termen van actuele en mogelijke gewaarwordingen. (Mill: ‘materie is de permanente mogelijkheid van gewaarwordingen’.)

Later heeft het fenomenalisme een linguistische gedaante aangenomen. De voornaamste stelling was dat zinnen over fysische objecten zonder verlies kunnen worden vertaald in zinnen over sensa, die moore en russell onderscheidden van gewaarwordingen. In beide versies is de strekking van het fenomenalisme dat we slechts de verschijnselen kunnen kennen, maar geen zich daarachter verschuilende onkenbare objecten hoeven te postuleren omdat geloven in of spreken over zulke objecten in werkelijkheid slechts een vermomming is van het geloven in of spreken over de verschijnselen zelf. Het fenomenalistische doel om gedetailleerde vertalingen te geven van uitspraken over fysische objecten, met kracht nagestreefd tot kort na de Tweede Wereldoorlog, wordt nu algemeen als (zelfs in principe) niet bereikbaar beschouwd.

Evenals het subjectieve idealisme, waaruit het zich wellicht ontwikkelde, stelt het fenomenalisme de verschijnselen centraal. Het subjectieve idealisme zegt dat fysische objecten onwerkelijk zijn. Het fenomenalisme zegt dat ze werkelijk zijn, maar dat ze niet zijn wat ze lijken: het zijn verschijnselen, actuele of mogelijke. Zie ook filosofie en analyse, waarneming. Primair is het fenomenalisme een leer over fysische objecten. In ruimere zin kan iedere opvatting fenomenalistisch worden genoemd die zich van logische constructies bedient. J.S. Mill, An Examination of Sir William Hamilton’s Philosophy, 1865, hoofdstuk 11, appendix bij hoofdstuk 12. (Vroege versie van het fenomenalisme.)
A. J. Ayer, Foundations ofEmpirical Knowledge, 1940. (Verdediging van de linguistische vorm van het fenomenalisme. Vgl. zijn latere opvatting in ‘Phenomenalism’, Proceedings of the Aristotelian Society, 1946-47, herdrukt in zijn Philosophical Essays, 1954.)
J. Hospers, Introduction to Philosophical Analysis, 1956, hoofdstuk 8. (Bespreekt het fenomenalisme in relatie tot andere theorieën.)