Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Feit

betekenis & definitie

Gewoonlijk dat wat beantwoordt aan een uitspraak of haar waar maakt (vgl. correspondentietheorie van de waarheid). Zo opgevat bestaat een feit in de wereld, onafhankelijk van denken en taal. Aangezien uitspraken een structuur hebben (uit subject en predikaat bestaan, enzovoort), heeft men wel aangenomen dat ook feiten een structuur moeten hebben, zodat de elementen van de uitspraak kunnen beantwoorden aan de elementen van het feit; feiten zouden dan eenvoudig verzamelingen objecten in de wereld zijn die bepaalde relaties tot elkaar hebben. In dat geval zou echter een taart een feit zijn, wat filosofisch niet erg aarmemelijk is en ook, al geeft dit niet de doorslag, niet met het gewone taalgebruik overeenstemt: we kunnen het bestaan van een taart, maar niet de taart zelf een feit noemen - we bieden elkaar geen feiten bij de koffie aan. Ook zijn feiten niet geheel hetzelfde als situaties of standen van zaken, want daar kan men ‘in’ verkeren, en het is wel natuurlijk om van een situatie, maar minder natuurlijk om van een feit te zeggen dat zij/het duurt of verandert.

De opvatting dat feiten dingen in de wereld zijn die beantwoorden aan elementen in het denken of de taal heeft tot problemen geleid omdat men zich dan moet afvragen of er wel feiten zijn die beantwoorden aan uitspraken waarin woorden als ‘niet’, ‘of, ‘alle’, ‘sommige’ of ‘als’ voorkomen. Dergelijke uitspraken lijken immers minder rechtstreeks over de wereld te gaan dan enkelvoudige uitspraken (vgl. logisch atomisme). Als we strikte correspondentietheorieën van de waarheid opgeven, die immers feiten vereisen als entiteiten in de wereld die aan uitspraken beantwoorden, dan kunnen we feiten nauwer met het denken en de taal in verband brengen. Zijn feiten eenvoudig ware proposities, of ‘waarheden’? ‘Het is waar dat’ en ‘het is een feit dat’ betekenen min of meer hetzelfde, en we kunnen zeggen ‘wat hij zegt is een feit’. Maar uitdrukkingen als ‘zijn uitspraak wordt gestaafd door (beantwoordt aan) de feiten’ zijn wat problematisch. Feiten kunnen oorzaken zijn (‘het feit dat de lucifer werd afgestreken veroorzaakte de ontbranding ervan’) maar zouden we hier ‘feit’ kunnen vervangen door ‘ware propositie’? (Over proposities zie zinnen.) Misschien moeten we ons evenmin afvragen wat feiten zijn als wat gevallen zijn waarin iets ‘het geval is’.

Naakte feiten zijn hetzij feiten opgevat als gegeven onafhankelijk van hoe we de wereld zien, hetzij feiten waarmee geen waarden, regels of instituties gemoeid zijn, bijvoorbeeld ‘gras is groen’, ‘ik houd van bier’, maar niet ‘bier is goed voor je’. ‘Jan maakte een doelpunt’ is een voorbeeld van een institutioneel feit: het hangt af van regels of instituties. ‘Feitelijk’ wordt op verschillende manieren gebruikt, en in al die gevallen kunnen onware zowel als ware uitspraken feitelijk worden genoemd. In tegenstelling tot ‘fictief verwijst ‘feitelijk’ naar de werkelijke wereld. In tegenstelling met ‘evaluatief verwijst het naar wat objectief en beslisbaar het geval is, naar wat niet afhangt van menselijke attitudes zoals bij evaluatie het geval lijkt. In tegenstelling tot ‘theoretisch’ verwijst het naar wat rechtstreeks, zij het misschien niet onherroepelijk, op grond van waarneming kan worden vastgesteld. In tegenstelling tot ‘logisch’ of ‘noodzakelijk’ verwijst het ofwel naar de wereld veeleer dan naar het domein van denken of taal, ofwel naar wat slechts op contingente wijze waar of onwaar is. Aangezien echter van uitspraken in de logica gewoonlijk kan worden bewezen dat ze waar of onwaar zijn, kan men ook spreken van logische of mathematische feiten (vgl. modaliteiten). Zie ook gebeurtenissen, zinnen. Zie naturalisme voor het onderscheid feit/waarde.
J.O. Urmson, Philosophical Analysis, 1956, deel 1, i.h.b. § 5. (Feiten en het logisch atomisme.)
P.F. Strawson, ‘Truth’, Proceedings ofthe Aristotelian Society, supplementary volume, 1950, § 2, herdrukt in G. Pitcher (red.), Truth, 1964, en in Strawsons Logico-Linguistic Papers, 1971.
D.W. Hamlyn, ‘The correspondence theory of truth’, Philosophical Quarter- ly, 1962.
G. E.M. Anscombe, ‘On brute facts’, Analysis, vol. 18,1958.