Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Esthetica

betekenis & definitie

In grote trekken: de tak van filosofie die zich bezighoudt met het scheppen, de waarde en het ondergaan van kunst, en met de analyse en oplossing van de daarmee verbonden problemen. Ook wel filosofie van de kunst. Het voornaamste onderwerp is de waardering van kunst, en een hoofdprobleem is wat iets tot een kunstwerk maakt.

Moet het bepaalde formele (bijvoorbeeld geometrische) eigenschappen hebben (formalisme), of bepaalde emoties, houdingen enzovoort uitdrukken (expressionisme), of nog andere trekken vertonen? Wat is de rol van plezier en emotie, en zijn bepaalde soorten daarvan in het spel? Is er een speciaal soort waarde in het spel? Belichaamt het kunstwerk bepaalde eigenschappen, zoals schoonheid, verhevenheid, aantrekkelijkheid, en zo ja, hoe zijn die verbonden met andere eigenschappen? Hoe relevant zijn de functie van het object, de context van produktie en de bedoelingen van de maker? Maakt het iets uit hoe een werk is geproduceerd, of er moeilijkheden te overwinnen waren en of het een vervalsing is? Tegenover deze laatste vragen, waarbij de kunstenaar in het spel is, staan vragen over de waardering van schoonheid en andere kwaliteiten in de natuur, en over de verhouding daarvan tot de waardering van kunst.

Veel esthetische problemen lopen parallel met ethische (vgl. axiologie). Hoe moeten esthetische termen en oordelen geanalyseerd worden? Kunnen zulke oordelen waar of onwaar zijn, en hoe kunnen ze, als dat al kan, worden gerechtvaardigd? Zijn er objectieve smaakregels? De relaties tussen kunst en moraal zijn in het bijzonder relevant in de literatuur, die morele situaties kan uitbeelden en die, evenals andere kunsten, morele of psychologische uitwerkingen heeft. Vragen over de morele rechtvaardiging van het maken van kunst behoren tot de ethiek. In de esthetica kan men zich echter afvragen of de morele of psychologische inhoud van een werk iets te maken heeft met de esthetische waarde ervan, en of er onderwerpen zijn, zoals pornografie, die met esthetische waarde intrinsiek op gespannen voet staan. Andere vragen hebben betrekking op de verhouding tussen kunst en esprit of humor.

Metafysische vragen rijzen in verband met de aard van een kunstwerk. Is het een universale, of een paradigma, of een afzonderlijk object, of verschilt het antwoord per tak van kunst? Moet een kunstwerk uniek zijn, of zou het onafhankelijk door verschillende kunstenaars geschapen kunnen worden? Hoe verhoudt een kunstwerk zich tot uitvoeringen ervan, voor zover dit relevant is? De filosofie van de geest draagt vragen bij over emotie, genot, enzovoort, en ook over imitatie en representatie in de verschillende kunsten: bijvoorbeeld in welke mate ‘imiteert’ de kunst het leven? In de literatuur rijzen ook vragen van betekenis en verwijzing waarbij de taalfilosofie te pas komt. Waar verwijs ik naar wanneer ik het over Mr Pickwick heb? Kunnen literaire uitspraken waar of onwaar zijn? Andere vragen betreffen uitdrukkingen als ‘vrolijk wijsje’, ‘indringend portret’: worden deze adjectieven hier letterlijk gebruikt?

Oordelen over afzonderlijke kunstwerken behoren niet tot de eigenlijke esthetica, maar dat kan wel het geval zijn met algemene vragen (zoals over de ‘gulden snede’) over manieren om esthetische kwaliteit te bereiken. Het is echter niet meer zo duidelijk als het wel eens heeft geleken dat algemene opvattingen over theoretische esthetiek en oordelen over afzonderlijke werken onafhankelijk van elkaar zijn. (Vgl. ethiek voor een aantal overwegingen die analoog zijn aan die in deze alinea.)

E.F.Carritt, The Theory of Beauty, 1914. (Inleiding vanuit het gezichtspunt: wat maakt iets tot een kunstwerk?)
W. Charlton, Aesthetics: An Introduction, 1970. (Algemene inleiding, met enige nadruk op metafysische kwesties.)
R.L. Saw, Aesthetics: An Introduction, 1972. (Nogal theoretiserend. Behandelt vooral puur-esthetische onderwerpen.)
J. Hospers (red.), Introductory Readings in Aesthetics, 1969. (Bedoeld voor niet-filosofen.)
E.H. Gombrich, Art and Illusion, 1960. (Vooral over problemen rond representatie.)
R.G. Collingwood, The Principles of Art, 1938.
R. Wollheim, Art and its Objects, 1968.
C. Radford, ‘Fakes’, Mind, 1978. (De betekenis van vervalsingen.)
H. Read, The Meaning of Art, 1931, herziene en uitgebreide editie 1951 {Kunst zien en begrijpen, 1961). (De kunstenaar probeert een vorm te scheppen die behaagt.)