Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Epistemologie (kenleer, kentheorie, gnoseologie)

betekenis & definitie

Het onderzoek naar de aard en gronslag van ervaring, geloof en kennis. ‘Wat kunnen we weten, en hoe weten we het?’ zijn centrale vragen in de filosofie, en kennis vormt het belangrijkste onderwerp in de epistemologie, naast andere cognitieve begrippen zoals geloof, begrijpen, rede, oordeel, gewaarwording, verbeelding, veronderstellen, gissen, leren, vergeten. Zie filosofie van de geest, laatste alinea, voor het verband tussen de filosofie van de geest en de epistemologie. In dit artikel worden ‘kennis’ en ‘weten’ als synoniemen gebruikt.

Vragen over kennis kunnen worden verdeeld in vier elkaar overlappende hoofdgroepen: vragen naar de aard van kennis, naar typen ervan, naar wat gekend wordt en naar de oorsprong van kennis. Kennis verschilt naar haar aard duidelijk van zuiver psychologische toestanden als je ergens zeker van voelen, want in een normale context kan het woord ‘weten’, evenals ‘beseffen’, ‘weerleggen’en vele andere woorden, alleen worden gebruikt door een spreker die zelf bepaalde dingen over de zaak in kwestie gelooft. Als ik zeg ‘Piet weet (of Piet weet niet) dat feeën bestaan’, dan geef ik daarmee aan dat ik er zelf in geloof, wat niet het geval is als ik zeg ‘Piet gelooft (is er zeker van)...’. Werkwoorden als ‘weten’ worden soms factief genoemd omdat we door ze te gebruiken een feit impliceren. Men neemt gewoonlijk aan dat kennis geloof impliceert, al menen sommigen dat zij geloof vervangt, of dat men iets kan geloven terwijl men het tegenovergestelde weet.

Men neemt vaak aan dat kennis gelijk is te stellen aan gerechtvaardigd waar geloof, maar zelfs al is geloof erbij betrokken dan nog zijn er bezwaren tegen deze opvatting. Er is nog geen algemeen aanvaarde opvatting over wat als rechtvaardiging geldt, en soms lijkt een rechtvaardiging niet vereist: is er een rechtvaardiging nodig voor mijn bewering dat ik mijn eigen intenties ken, of dat ik weet waar mijn ledematen zich bevinden? Sommigen zeggen dat we een bijzondere kennis zonder waarneming van bepaalde zaken hebben (dat we bijvoorbeeld, bij normale gezondheid, weten waar onze ledematen zijn), waarvan anderen alleen weet kunnen hebben door ons waar te nemen. En kunnen we zeggen dat iemand iets weet als hij regelmatig gelijk heeft, maar geen redenen kan opgeven, ook als de situatie daar wel om vraagt (als hij bijvoorbeeld met succes waarzegt)?

Uiteraard is er geen sprake van kennis wanneer men zich vergist, maar moeten we ook eisen dat vergissing onmogelijk is (vgl. incorrigibel)? In dat geval zal kennis een zeldzaamheid zijn. Aan de andere kant menen sommige filosofen, met name Wittgenstein, dat er geen sprake van kennis kan zijn tenzij het idee dat we ons vergissen zinnig is; we kunnen bijvoorbeeld niet weten, en evenmin niet weten, dat we pijn hebben. Andere theorieën verbinden kennis met causaliteit, of maken van ‘weten’ een performatief werkwoord (zie taalhandelingen), of stellen dat iets weten gelijk staat met het kunnen zeggen. Impliceert weten ook weten dat men weet? In hoeverre zijn bewustzijn en rationaliteit verondersteld bij kennis en de andere cognitieve functies? Kan menselijke kennis onbewust zijn? Kunnen dieren en machines enigerlei vorm van kennis bezitten?

De verschillende soorten kennis treden vaak in paren op. A priorien empirische kennis heeft men al heel lang tegenover elkaar gesteld (zie hieronder over de oorsprongen van kennis), en ook het onderscheid analytisch/synthetisch is er een voorbeeld van. Als a priori-kennis analytisch is loopt zij het gevaar geen inhoud te hebben. Kant postuleerde synthetische a priori-proposities, kenbaar door transcendentale argumenten, maar het bestaan ervan is omstreden. Proposities of feiten kennen (‘propositionele kennis’, bijvoorbeeld dat Parijs de hoofdstad van Frankrijk is) staat tegenover het kennen van objecten (bijvoorbeeld Parijs kennen). Het begrip ‘object’ moet ruim genoeg zijn om ook zaken als iemands karakter te omvatten, en bij het kennen van objecten kan in ieder geval kennis van feiten erover betrokken zijn.

Russell onderscheidt kennis door bekendheid (‘knowledge by acquaintance’) en kennis door beschrijving (‘knowledge by description’), een onderscheid dat alleen begrijpelijk is in het licht van zijn theorie der beschrijvingen . Als ik met een object bekend ben kan het deel uitmaken van een propositie die ik begrijp, en de logische eigennaam van het object zal het subject van de propositie zijn. Als ik van zo’n propositie weet dat zij waar is, dan heb ik van het object kennis door bekendheid. Als ik daarentegen de propositie dat de laatste Franse koning onthoofd werd ken, waarvan het subject een beschrijving is, dan heb ik van die koning kermis door beschrijving, of ik nu ook nog met hem bekend ben of niet. Met bekendheid bedoeld Russell blijkbaar een vorm van onmiddellijke kennis die niet propositioneel is maar bestaat in blootstelling aan iets. ‘Onmiddellijke kennis’ zou bepaalde propositionele kennis kunnen omvatten, zoals kennis zonder waarneming, bepaalde zintuiglijke kennis, telepathie en intuitie, maar het is moeilijk te bepalen waarin bekendheid, in de zin van Russell, precies bestaat. Ryle stelt weten hoe en weten dat tegenover elkaar, een onderscheid dat veel is gebruikt in o.a. de ethiek en de filosofie van de geest; morele kennis zou bijvoorbeeld bestaan in een weten hoe je te gedragen.

Sommige soorten kennis worden gedeeltelijk gedefinieerd in termen van wat gekend wordt, zoals herinnering (kennis van het verleden) en voorkennis (van de toekomst). De objecten van onze kennis zijn talrijk, en afgezien van de algemene problemen van het skepticisme roepen deze objecten soms speciale vragen op over hoe, veeleer dan of, we ze kennen. Een voorbeeld is kennis over onszelf, in het bijzonder over ons bestaan, over onze gevoelens en waar (zo al ergens) die gelocaliseerd moeten worden, over onze mentale toestanden en karakteristieken, en over de positie van onze ledematen (zie boven). Twee controversiële begrippen in dit verband zijn privé en gepriviligeerde toegang. Andere gebieden waar speciale vragen rijzen zijn onder meer het verleden (waaronder dromen), de toekomst, algemene feiten en wetenschappelijke wetten, logische en wiskundige feiten, filosofische, religieuze, morele en esthetische feiten. In vele van deze gevallen is het omstreden of er eigenlijk wel zulke feiten zijn.

In een lange traditie hebben rationalisten en empiristen geredetwist over de oorsprong van de kennis. Kan de geest in enigerlei mate actief zijn eigen inhoud voortbrengen, of is die inhoud geheel opgebouwd uit wat hij passief ontvangt via de zintuigen of introspectie, zoals de tabula rasö-theorie het wil (tabula rasa: onbeschreven blad)? De sterke empiristische en skeptische tendens in de Engelstalige filosofie eerder in deze eeuw begint terrein te verliezen nu de kwestie minder eenduidig wordt. In dit verband horen ook vragen thuis over conceptuele schema’s of wereldbeschouwingen. Hoe fundamenteel kunnen de verschillen daartussen zijn? Moeten we bijvoorbeeld de wereld in termen van substanties en attributen zien, of kunnen we een ander schema daarvoor in de plaats stellen? Vgl. categorieën.

De epistemologie omvat nog meer vragen die met kennis verband houden. Betrouwbaarheid, nauwkeurigheid en bewijsbaarheid betreffen de verwerving van kennis, waarheid en waarschijnlijkheid betreffen de beoordeling ervan, betekenis en andere begrippen in verband met taal betreffen het voertuig ervan, metafysica, logica, de filosofie van de wiskunde, wetenschapsfilosofie en taalfisolofie zijn alle in dit verband relevant.

De genetische epistemologie, waaraan vooral de naam van J. Piaget (1896- 1980) is verbonden, bestudeert empirisch de verwerving van begrippen en het ontstaan van mentale vermogens bij kinderen, en behoort eerder tot de psychologie dan tot de filosofie. Voor morele epistemologie zie ethiek. Genaturaliseerde epistemologie, een begrip waaraan tegenwoordig vooral de naam van Quine is verbonden maar dat zijn wortels heeft in Hume, is de benadering waarbij we, in plaats van onze aanspraken op kennis te rechtvaardigen, een causale verklaring, in het bijzonder in termen van evolutie, bieden voor hoe we komen, en onvermijdelijk moeten komen, tot de verschillende soorten overtuigingen die we hebben.
A.D. Woozley, Theory of Knowledge, 1949. (Elementaire inleiding.)
D. W. Hamlyn, Theory of Knowledge, 1970. (Meer geavanceerde inleiding.) R.M. Chisholm, Theory of Knowledge, 1966 (Kennistheorie, 1968). (Algemene inleiding met eigen standpuntsbepalingen.)
A.P. Griffiths (red.), Knowledge and Belief, 1967. (Artikelen en bibliografie, met inleiding. Vgl. met name de bezwaren van E. Gettier tegen de definitie van ‘kermis’ als ‘gerechtvaardigd waar geloof.)
A.J. Ayer, The Problem of Knowledge, 1956. (Empiristische benadering.)
E. Vermeersch, Epistemologische inleiding tot een wetenschap van de mens, 1967.
(Kentheorie op de grondslag van de informatietheorie.)
D. Wilson, Presuppositions and Non-Truth-Conditional Semantics, 1975.
(Zie de index voor factieve werkwoorden (‘factives’).)
G.N.A. Vesey, The Embodied Mind, 1965, hoofdstuk 7, § 5. (Over kennis zonder waarneming.)
J. Piaget, Psychologie et épistémologie, 1970 (Psychologie en kennisleer, 1973). (Kentheorie op de grondslag van de ontwikkelingspsychologie.)
N. Malcolm, ‘The privacy of experience’, in A. Stroll (red.), Epistemology, 1967. (Wittgensteiniaanse opvatting over kennis en dwaling. Vgl. echter zijn artikel in Griffiths, z.b.)
A. I. Goldman, ‘A causal theory of knowing’, Journal of Philosophy, 1967. (Vgl. ook B. Skyrms, ‘The explication of “Aknows that p”\ ibidem.)
J.L. Austin, ‘Other minds’, in zijn Philosophical Papers, 1961. (‘Weten’ als performatief werkwoord.)
B. Russell, ‘Knowledge by acquaintance and knowledge by description’, in zijn Mysticism and Logic, 1918. (Vgl. intuÏtie.)
G. Ryle, The Concept ofMind, 1949 (De eenheid van lichaam en geest, 1971) hoofdstuk 2. (Weten hoe en weten dat. Zie voor kritiek D.G. Brown, ‘Knowing how and knowing that, what’, In G. Pitcher en O. Wood (red.), Ryle, 1970, en voor toepassing in de ethiek J. Gould, The Development of Plato’s Ethics, 1955.)
G. Ryle, ‘Epistemology’, in J.O. Urmson (red.), The Concise Encyclopaedia of Western Philosophy and Philosophers, 1960. (In dit artikel blijkt hoezeer de tegenstelling rationalistisch/empiristisch is verwaterd.)
W.V.O. Quine, ‘Epistemology naturalized’, in zijn Ontological relativity and Other Essays, 1969. (Vgl. ookmj. Woods, ‘Scepticism and natural knowledge’, Proceedings of the Aristotelian Society, 1979-80, en D. Papineau, ‘Is epistemology dead?’, Proceedings of the Aristotelian Society, 1981-82.) G.S. Pappas en M. Swain (red.), Essays on Knowledge and Justification, 1978. (Algemene bloemlezing.)