Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 19-04-2017

A priori

betekenis & definitie

A priori en zijn tegengestelde empirisch of a posteriori slaan voornamelijk op begrippen of ideeën en op proposities, uitspraken of oordelen. A priori betekent globaal ‘voorafgaande aan de ervaring’ en empirisch: ‘gebaseerd op ervaring’, d.w.z. de ervaring van de vijf zintuigen en misschien introspectie. De termen zijn echter meerduidig. Een a priori-begrip kan zijn: (a) een begrip dat we kunnen verwerven zonder dat we iets dat eraan beantwoordt uit ervaring kennen, en zonder dat we het hoeven te construeren uit begrippen die we zo kennen. We construeren eenhoorn uit paard en hoorn. (b) Een begrip dat we zo moeten verwerven omdat de ervaring het ons niet kan leveren. Voorbeelden zijn de begrippen geldigheid en negatie, (c) Een begrip dat we kunnen verwerven zonder welke ervaring dan ook, of dat we helemaal niet verwerven maar van huis uit hebben. Voorbeelden zijn wellicht substantie en oorzaak, (d) Een begrip dat we kunnen toepassen zonder de ervaring te gebruiken: om uit te maken of een redenering geldig is gebruiken we niet onze zintuigen.

De vraag in welke temporele volgorde we in feite begrippen verwerven behoort tot de psychologie, maar wordt vaak verward met de filosofische vraag hoe we ze kunnen of moeten verwerven, of wat onze toepassing ervan rechtvaardigt. Als we, om onze ervaringen te classificeren of te onderscheiden, begrippen nodig hebben voordat we iets ervaren, dan moeten we bepaalde begrippen misschien als in een of andere zin a priori beschouwen. Veel hangt hier af van wat we bedoelen met het ‘beschikken over’ een begrip. A priori-begrippen worden soms aangeboren ideeën genoemd, maar het is omstreden in hoeverre de term ‘aangeboren’ gerechtvaardigd is. De belangstelling voor aangeboren ideeën is toegenomen door de opvatting van bepaalde linguisten, vooral van Chomsky, dat we een aangeboren neiging hebben om bepaalde grammaticale structuren gemakkelijk te leren en te gebruiken.

Bij proposities kan de ervaring op twee manieren van pas komen: door ons de erin voorkomende begrippen te leveren en door ons te vertellen dat de propositie waar is. Een a priori-propositie kan zijn: (a) een propositie die we vanaf onze geboorte kennen, (b) Een propositie die we kennen of kunnen kennen zodra we de betrokken begrippen verwerven. Zodra we bijvoorbeeld de beschikking hebben over de begrippen rood en groen kunnen we weten dat niets overal tegelijk rood en groen kan zijn. (c) Een propositie die we niet kunnen begrijpen zonder te weten dat zij waar is. (d) Een propositie die niet uit de ervaring kan voortkomen. Deze laatste soort werd vooral door Kant benadrukt. De verbanden tussen deze betekenissen zijn complex, en psychologie en filosofie kunnen hier met elkaar verstrengeld zijn. Iets dat men vanaf zijn geboorte gelooft maar dat door ervaring weerlegbaar is zou instinctief zijn maar niet a priori.

De begrippen in een a priori-propositie kunnen zelf al of niet a priori zijn in een van de genoemde betekenissen. Als ze alle a priori zijn kan de propositie absoluut a priori worden genoemd, bijvoorbeeld ‘geen propositie is tegelijk waar en onwaar’; anders is de propositie relatief a priori, bijvoorbeeld ‘niets is overal tegelijk rood en groen’. ‘Relatief a priori' zou ook kunnen slaan op de alledaagse betekenis waarin een empirische propositie kenbaar is onafhankelijk van een gegeven context, zoals wanneer een detective zegt ‘ik heb nog geen sporen gevonden, maar ik weet a priori dat geld een motief is voor moord’. Dit gebruik, evenals dat waarbij ‘a priori’ de betekenis heeft van ‘willekeurig’ of ‘dogmatisch’, komt in de filosofie weinig voor, al zijn er bij Kant sporen van te vinden.
Men heeft meestal aangenomen dat voor een gegeven betekenis van ‘a priori’ en de overeenkomstige betekenis van ‘empirisch’ iedere propositie hetzij a priori hetzij empirisch is. Soms echter is een propositie niet afgeleid uit de ervaring, noch a priori bekend, maar wordt zij eenvoudig gepostuleerd.

Proposities als ‘iedere gebeurtenis heeft een oorzaak’ kunnen, als ze eenvoudig worden gepostuleerd als regulatief principe voor hoe men in de wetenschap te werk moet gaan, niet-empirisch worden genoemd. Vaak worden zulke proposities echter als a priori geclassificeerd, of soms als ‘zwak’ a priori. ‘Niet-empirisch’ kan ook het a priori in het algemeen dekken. Een verwant begrip is pragmatisch a priori (Lewis), toegepast op proposities waarvan we bij afspraak besluiten dat we ze immuun maken voor falsificatie door de ervaring (bijvoorbeeld ‘door een punt buiten een gegeven rechte lijn zijn er oneindig veel rechten evenwijdig aan de gegeven rechte’, een postulaat van de niet-Euclidische meetkunde).

Speciale problemen zijn er met het verband tussen het onderscheid a priori/empirisch en andere distincties, en in het bijzonder met de vraag of er synthetische a priori-proposities zijn (zie analytisch). Kripke meent dat de dinstincties a priori/empirisch en noodzakelijk/contingent (zie modaliteiten) niet samenvallen. Vooral in oudere literatuur wordt ‘empirisch’ soms gebruikt voor empiristisch. De beperking van ‘empirisch’ tot de betekenis ‘gebaseerd op enkelvoudige inductie, of op lukraak uitproberen’, is in de filosofie achterhaald.

Oorspronkelijk was, in de filosofie van Aristoteles, een propositie a priori als zij gebaseerd was op of afgeleid uit iets dat de oorzaak of grond ervan was, en in die zin eraan voorafging. Een propositie was a posteriori als zij afgeleid werd uit haar gevolgen. Toen men later aannam dat de voornaamste weg tot kennis van een propositie door haar gevolgen de weg via zintuigelijke ervaring was, kwam ‘empirisch’ goeddeels in de plaats van ‘a posteriori’, en ‘a priori’ kreeg de boven omschreven betekenissen. Zie ook rationalisme.

Aristoteles, Analytica posteriora, 1.1,2.
I.Kant, Kritik der reinen Vernunft, 2de ed., 1787, B, 1-6.
D.W.Hamlyn, Theory of Knowledge, 1970, hoofdstuk 9. (Algemene bespreking van a priori-kennis.)
J.Locke, Essay concerning Human Understanding, 1689, boek 1. (Valt een versie van de theorie der aangeboren ideeën aan. Kritiek hierop van G.W. Leibniz, Nouveaux essais sur ['entendement humain, 1765 (eerder geschreven)).
A. Quinton, The Nature ofThings, 1973, pp.
132-133. (‘A priori’ en ‘instinctief).
C.I. Lewis, ‘The pragmatic conception of the a priori’, Journal of Philosophy, 1923, herdrukt in H. Feigl en W. Sellars (red.), Readings in Philosophical Analysis, 1949.
J. Lyons, Chomsky, 1970, uitgebreid 1977. (Elementaire inleiding tot zijn ideeën.)
J.P. Stich (red.), Innate Ideas, 1975. (Vooral over de heropleving ervan bij Chomsky.)
S. Kripke, Naming and Necessity, r98o (oorspronkelijk 1972).
M. Perrick, ‘De relatie tussen epistemische en metafysische modaliteiten volgens Kripke’, Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte, 1983. (Over de begrippenparen a priori/a posteriori en noodzakelijk/contingent bij Kripke.)