( Viola L.), het grootste geslacht der Violaceeën met 400 soorten in de gematigde streken. Het grote voorste kroonblad heeft hier een spoor en van de zeer korte meeldraden hebben de 2 voorste een honing afscheidend aanhangsel, dat in die spoor hangt.
De stijl is knotsvormig en draagt de stempel in een groefje aan de voorkant. Tot de Nederlandse flora behoren 10 soorten: 3 zonder stengel, nl. V. palustris L., het Moeras viooltje, V. odorata L., het welriekende, vaak cleistogame Maarts viooltje, en de reukeloze V. hirta L., 7 met een bebladerde stengel, zo V. tricolor L., het Driekleurig viooltje met een paar vormen, dan 2 bosviooltjes, ni. V. silvatica Fr. en de aan de geelwitte spoor kenbare V. Riviniana Rchb., V. canina L., het op zandgrond algemene Hondsviooltje, ten slotte 3 zeldzaamheden: V. rupestris Schm. (syn. arenaria D. C.), alleen in de duinen te vinden, V. stagnina Kit. (syn. persicifolia Schreb.), om de kleine witte bloemen Melkviooltje geheten, en V. calaminaria Lej., het gele Zinkviooltje van de boven-Geul, zonder twijfel een alpien relict. Als sierplant gekweekt worden behalve V. odorata, de langgespoorde V. cornuta L. uit de Pyreneeën en vooral bastaarden van V. tricolor met de grote gele V. Lutea Huds. uit de Alpen en V. altaica Pall. (Pensees).Viooltjesolie
is een aetherische olie, die gewonnen wordt uit de bloemen van Viola odorata L., die tot dit doel in Zuid-Frankrijk in de Provence vaak in de schaduw van olijfbomen gekweekt wordt. Men oogst per ha per seizoen 1200-1600 kg bloemen, waaruit de olie door extractie gewonnen wordt met een rendement van 0,09 tot hoogstens 0,17 pct, bij sommige variëteiten 0,20 pct. Uit het door extractie gewonnen concreet kan men 35-40 pct absoluut winnen. Uit het blad kan men viooltjesbladolie winnen, eveneens door extractie; deze wijkt in samenstelling af en bevat veel meer nonadienal; de typische geur wordt veroorzaakt door parinon, Cl8H2oO, een isomeer van ionon; de echte viooltjesolie bevat 21 pct eugenol, dat in de bladolie bijna niet voorkomt.
Lit.: Naves and Mazuyer, Natural Perfume Materials (New York 1947), p. 251-256; Guenther, The Essential Oils V. (New York 1952), p. 391-398.