de oudste organisatie op dit gebied in Nederland, werd in 1777 opgericht als „Oeconomische Tak” van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan dezer laatste. Men hoopte hierdoor het verval van nijverheid en handel in Nederland te kunnen keren; het doel was: bevordering van de welvaart van het land, van de koophandel, land- en akkerbouw, handwerken, visserijen, enz.
Men trachtte het doel te bereiken door steun aan binnenlandse nijverheid, nijverheidsonderwijs, toekenning van premies, uitschrijven van prijsvragen, enz. De instelling vond van alle kanten steun en instemming, doch de primitieve middelen vermochten niet de oude Republiek uit haar economisch verval op te heffen.Bij decreet van de Nationale Vergadering van 1796 werd de Oeconomische Tak tot zelfstandig lichaam verklaard, onder de naam: Nationale Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij. Zij bleef werken, vooral tot leniging van de armoede (o.m. door oprichting en steun van „armenfabrieken”).
In de 19de eeuw ijverde zij voor verbetering van het volksonderwijs, speciaal het nijverheidsonderwijs, voor het doordringen van nieuwe denkbeelden en uitvindingen in Nederland, o.m. door het organiseren van nijverheidstentoonstellingen en, sinds 1832, door het uitgeven van haar „Tijdschrift ter Bevordering van Nijverheid”.
In 1859 gaf zij de „fabrieksstaat” uit: de eerste nijverheidsstatistiek. Zij trad met overtuiging op sociaal gebied op, ijverde in het bijzonder voor afschaffing van de kinderarbeid; in 1861 richtte zij zich met een adres hierover tot de regering, hetgeen later nog driemaal herhaald werd.
In 1871 stichtte zij het Koloniaal Museum, in 1877 het Museum voor Kunstnijverheid, enige jaren later de School voor Kunstnijverheid, alle drie in Haarlem. In deze eeuw groeiden haar werkkring en activiteit, en was zij in velerlei opzicht een stuwende kracht op economisch gebied in de ruimste zin (zo nam zij bijv. in 1914 het initiatief, dat tot invoering van de zomertijd leidde). Na verschillende naamsveranderingen heette zij sedert 1836: Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van Nijverheid; sedert 1921 draagt zij haar huidige naam.
Het doel van de Maatschappij is steeds geweest: bevordering van algemene belangen, op het gebied van of in verband met het bedrijfsleven (zo stelde zij bijv. ook rapporten op over doelmatige overheidsbemoeiing, een havenschap, onderwijshervorming, sociale en economische organisatie van het bedrijfsleven, streekbelangen, geldvraagstuk en schuldenprobleem na de oorlog, en andere vraagstukken).
De (in 1952 ruim 6300) leden der Maatschappij zijn georganiseerd in ca 40 departementen over het gehele land. Het Hoofdbestuur heeft de algemene leiding. Het Algemeen Secretariaat is, sinds de oprichting, gevestigd te Haarlem.
MR T. BIERENS DE HAAN.