1. Het volledig bewijs dat men bevoegd is tot de uitoefening van een recht kan moeilijk en tijdrovend zijn.
Daarom wordt soms door de wet een bepaald legitimatiemiddel voorgeschreven of door partijen overeengekomen (bijv. het in een vestiaire afgegeven nummer, het spoor-en tramkaartje). De bedoeling hiervan is dus niet om een recht te geven aan wie het anders niet zou hebben, maar wel enerzijds om de rechthebbende de uitoefening van zijn recht gemakkelijk te maken doordat het hem ontslaat van nader bewijs en tot gevolg heeft dat hij althans voorlopig als de rechthebbende geldt en anderzijds de schuldenaar te ontslaan van de verplichting om een onderzoek in te stellen naar het recht van degene, die zich als schuldeiser aandient.In moderne rechtsbeschouwingen en wetten is dit beginsel van de legitimatie bij verschillende onderwerpen, in de eerste plaats bij het bezit van roerend goed (art. 2014 B.W.) en in het wisselrecht, meer dan vroeger naar voren gebracht en vruchtbaar gebleken. De legitimatiegedachte spreekt het sterkst in die gevallen waarin bepaalde vorderingen uit haar aard voor circulatie bestemd zijn. zoals dit het geval is bij vorderingen aan order of aan toonder. Wie dan ook te goeder trouw aan de gelegitimeerde uit order- of toonderpapier betaalt, betaalt bevrijdend, ook indien deze gelegitimeerde niet de schuldeiser is. De schijn van recht mag soms als het recht zelf worden behandeld.
Lit.: F. G. Scheltema, Wissel- en Chèquerecht (2de dr. 95°); § I0 Het beginsel van de legitimatie.
2. Wettiging van buiten huwelijk geboren kinderen (z wettiging).