later ook Janus Broukhusius, Nederlands dichter (Amsterdam 20 Nov. 1649 Amstelveen 15 Dec. 1707), doorliep de Latijnse
school en zou zich gaarne naar een academie hebben begeven, maar door de beschikking van zijn oom werd hij opgeleid tot apotheker. In 1672 nam hij dienst als soldaat, volbracht in 1674 een zeetocht onder Michiel de Ruyter en doorkruiste de Amerikaanse wateren. Ook aan boord bleef hij de dichtkunst beoefenen, zoals blijkt uit zijn Latijnse vertaling van Psalm 44 en het gedicht Celadon of verlangen naar het Vaderland, beide door hem vervaardigd op de rede van San Domingo. In 1674 keerde hij terug en lag o.a. in garnizoen te Trier, waar hij oudheidkundige onderzoekingen deed.
In 1682 kwam hij met zijn regiment te Utrecht in bezetting en sloot er een duurzame vriendschap met de beroemde hoogleraar Graevius. Zijn eerste bundel Latijnse gedichten, Carmina (1684), wekte de bewondering van de grootste classici van zijn dagen. Als kapitein van een der vendels van de stadsbezetting keerde hij in 1684 naar Amsterdam terug. Daar werkte hij aan een verbeterde uitgave van Propertius (1702, 2de dr. 1727) en verkeerde er in kringen van geleerden en geletterden.
Na de Rijswijkse Vrede (1697) op pensioen gesteld, vestigde hij zich op een klein buitenverblijf te Amstelveen, zijn „Hermitagie”, waar hij zich geheel wijdde aan letterkundige arbeid, maar ook ijverig deelnam aan letterkundige twisten.
In gracieuze, welluidende Nederlandse verzen toonde hij zich een late volgeling van Hooft; zijn Latijnse poëzie maakte hem bekend buiten de grenzen. Broekhuizen, die na een onvoldoende opleiding en een moeilijk militair bestaan zich door grote geestkracht tot een hoogstaand geleerde had opgewerkt, verwierf zich de vriendschap van vele bekende figuren, zoals Nic. Heinsius, Petr. Burmannus Sec. en David van Hoogstraeten.
Bibl.: J. v. Broekhuizen en J. Pluimer, Gedichten (1677); Acti Sinceri Sannazarii Opera latina omnia et integra (1689; 1728); Aonii Palearii Verulani Opera (1696); S. Aurelii Propertii Elegiarum libri IV (1702; 1727); Albii Tibulli quae exstant (1708); David van Hoogstraeten verzorgde de uitgave van de Poëmata (1711) en de verzamelde Gedichten (waaraan toegevoegd: Het Leven des Dichters, 1712).
Lit.: H. E. Molt ze r, Studiën en Schetsen van Ned. letterk. (1881); R. A.
Kollewijn, Nederlandsche gedichten door J. v.Br. (1883); J. A. Worp, J. v. Br., Tijdschr. voor Ned.
Taal- en Letterk. X (1891).